ECLI:NL:RBDHA:2023:10795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
NL22.25114 & NL23.18299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Egyptische man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER op basis van zijn huwelijk met een Poolse vrouw, maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet ten onrechte had geconcludeerd dat er sprake was van een schijnrelatie. Eiser en zijn referente hadden tegenstrijdige verklaringen afgelegd over hun relatie, wat verweerder aanleiding gaf om onderzoek te doen naar mogelijke misbruik van de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank bevestigde dat de indicatoren die verweerder had genoemd, in samenhang bezien, voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te rechtvaardigen. Eiser's beroep op de hoorplicht werd afgewezen, omdat hij in bezwaar geen verzoek had gedaan om te worden gehoord en geen nieuwe informatie had ingebracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.25114 (beroep)
NL22.16332 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Z. Abachi).

Procesverloop

In het besluit van 27 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Eiser heeft hangende zijn bezwaar tegen het primaire besluit een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In het besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zijn verzoek om een voorlopige voorziening is gelijkgesteld met een verzoek hangende het beroep.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen [naam] . Na behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Partijen hebben ermee ingestemd dat een andere rechter uitspraak doet dan de rechter die de zaak op zitting heeft behandeld.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Egyptische nationaliteit. Hij is op 13 februari 2007 gehuwd met [referente] (referente). Referente heeft de Poolse nationaliteit. In het besluit van 10 november 2010 is aan eiser op basis van zijn huwelijk met referente een verblijfsdocument EU/EER verleend met als aantekening ‘verblijf bij familielid van een burger van de Unie’.
1.1
Eisers verblijfsrecht is in het besluit van 3 december 2015 met ingang van 6 juni 2011 beëindigd omdat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Dit is in rechte vast komen te staan doordat het door eiser hiertegen ingestelde beroep ongegrond is verklaard. [1]
1.2
Op 9 januari 2019 heeft eiser opnieuw gevraagd om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER om bij referente in Nederland te kunnen verblijven. Deze aanvraag is afgewezen en het bezwaar hiertegen is niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen bezwaargronden waren ingediend. Eiser heeft daarnaast een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd gekregen. Ook is een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd.
1.3
Eiser is op 5 mei 2021 aangehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld. Eiser is hier meermaals tegen in beroep gegaan. Deze beroepen zijn alle ongegrond verklaard. Op 14 december 2021 is eisers vreemdelingenbewaring opgeheven.
1.4
Op 9 december 2021 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend. Verweerder zag vanwege meerdere indicatoren aanleiding om onderzoek te doen naar misbruik van de Richtlijn [2] . Daarom zijn eiser en referente op 12 mei 2022 simultaan gehoord.
Verweerders besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verweerder stelt dat sprake is van een schijnhuwelijk. Eiser en referente hebben tijdens de hoorzitting uiteenlopende, vage, inconsistente en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over essentiële onderdelen van hun relatie. Ten overvloede stelt verweerder zich op het standpunt dat er discrepanties zijn in de overgelegde inkomensstukken van referente waardoor niet kan worden beoordeeld of referente als economisch actieve burger van de Unie kan worden aangemerkt en dus een verblijfsrecht heeft.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER heeft afgewezen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel komt.
3.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder indicatoren zag om een schijnhuwelijk, en daarmee misbruik of fraude in de zin van de Richtlijn te onderzoeken. De rechtbank volgt verweerder in het oordeel dat alle door verweerder genoemde indicatoren in samenhang bezien rechtvaardigen dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar de vraag of hier sprake is van misbruik van de Richtlijn. Uit de door verweerder benoemde indicatoren blijkt, kort gezegd, dat eiser en referente weliswaar een lange gezamenlijke voorgeschiedenis kennen, maar ook dat zij in 2011 uit elkaar zijn gegaan en jarenlang gescheiden van elkaar in verschillende landen hebben verbleven. In de lengte van de voorgeschiedenis ziet de rechtbank dan ook geen reden dat verweerder geen indicatoren voor een schijnhuwelijk heeft kunnen zien. Juist de genoemde indicatoren rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een onderzoek. Verweerder heeft op zitting daarbij terecht gesteld dat referente nota bene zelf in haar verklaringen heeft aangegeven dat zij naar Nederland is gekomen omdat eiser anders uitgezet zou worden naar Egypte. Eisers betoog dat de indicatoren niet als zodanig moeten worden gezien waardoor er geen aanleiding voor verweerder was om onderzoek te doen naar een schijnhuwelijk, slaagt niet.
3.2
Ten aanzien van de tegenstrijdige verklaringen van het simultaan gehoor van eiser en referente over hun gestelde relatie overweegt de rechtbank het volgende. In het primaire besluit heeft verweerder uitgebreid opgesomd welke verklaringen van eiser en referente tegenstrijdig waren. Eiser heeft niet uit kunnen leggen waarom deze verklaringen zo uiteenlopen en heeft op zichzelf ook niet betwist dat de verklaringen als zodanig zijn afgelegd. Verweerder heeft daarom ter zitting ook terecht geconstateerd dat de tegenstrijdige verklaringen op zichzelf niet in geschil zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze verklaringen terecht ongeloofwaardig kunnen vinden, waardoor verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een schijnhuwelijk. Eisers enkele stelling dat niet kan worden verwacht dat eiser en referente overal hetzelfde over verklaren, is onvoldoende om hier anders over te oordelen. De tegenstrijdige verklaringen betreffen namelijk belangrijke en in voorkomend geval ook recente gebeurtenissen waar beiden bij betrokken zouden zijn geweest.
3.3
Ten slotte voert eiser aan dat hij ten onrechte niet is gehoord tijdens het bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander oordeel dan vervat in het primaire besluit. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022 [3] , is de plicht om te horen mede afhankelijk van wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd. Het is aan de vreemdeling om in bezwaar concreet toe te lichten waarom hij zich niet kan verenigen met het primaire besluit. In dit geval heeft eiser in bezwaar niet gevraagd om te worden gehoord. Eiser heeft verder geen nieuwe informatie ingebracht. Ook heeft hij in bezwaar de tegenstrijdigheden op zichzelf niet betwist maar heeft hij volstaan met de stelling dat verweerder niet kon verwachten dat hij en referente precies hetzelfde konden verklaren. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat die tegenstrijdige verklaringen als basis van de afwijzingsgrond onbetwist zijn en dat wat in bezwaar was aangevoerd geen reden vormde om te horen. Ook wat eiser in beroep naar voren heeft gebracht, maakt het voorgaande niet anders. In beroep heeft eiser de gestelde tegenstrijdigheden wederom niet betwist. Eiser heeft ook niet duidelijk gemaakt wat hij aan nadere informatie naar voren had willen brengen in een hoorzitting en heeft hij geen verdere informatie ingebracht in de procedure. Eiser heeft enkel gesteld dat, omdat referente opnieuw gehoord moest worden naar aanleiding van haar beroepsprocedure en omdat de afwijzing van referentes verblijfsrecht ook is genoemd in eisers besluit, voldoende reden bestaat om te oordelen dat eiser alsnog gehoord moest worden. De rechtbank constateert dat de (hoofd)afwijzingsgrond het schijnhuwelijk van eiser en referente betreft en niet dat referente geen verblijfsrecht heeft in Nederland. Dat de aanvraag van referente voor de vaststelling van haar verblijfsrecht is afgewezen is weliswaar genoemd in het besluit op bezwaar van eiser, maar dat is niet de reden geweest van verweerder om de aanvraag van eiser af te wijzen. Verweerder heeft in dit geval terecht kunnen afzien van het horen van eiser.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder niet ten onrechte de aanvraag van eiser heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
5. Omdat de rechtbank nu beslist over het beroep van eiser, is er voor het treffen van een voorlopige voorziening geen reden meer. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af. Ook in deze zaak krijgt eiser het griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen vier weken na de dag
van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraak van 25 oktober 2016, zaaknummers AWB 16/14797 en AWB 16/14795.
2.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004.