In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben eisers, [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2], een vordering ingesteld tegen gedaagden, [gedaagde sub 1] en de Stichting, met als doel hen te veroordelen tot medewerking aan de levering van een woning. De koopovereenkomst voor de woning, die op 21 januari 2022 werd ondertekend, werd getroffen tussen eisers en gedaagden, waarbij gedaagden de woning wilden herontwikkelen. Echter, op 31 januari 2022 werd de woning door de gemeente Alphen aan den Rijn aangewezen als gemeentelijk monument, wat publiekrechtelijke beperkingen met zich meebracht. Dit leidde tot een geschil over de vraag of gedaagden verplicht waren de woning te aanvaarden en of eisers hen konden dwingen tot levering.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanwijzing van de woning als gemeentelijk monument een bijzondere last vormt in de zin van artikel 7:15 BW, waardoor eisers niet in staat waren de woning vrij van lasten en beperkingen over te dragen. Dit betekende dat gedaagden niet verplicht waren om de woning te aanvaarden, en de vorderingen van eisers werden afgewezen. Ook de vorderingen tot betaling van contractuele boetes en vergoedingen werden afgewezen, omdat de rechter van oordeel was dat de omstandigheden niet in het voordeel van eisers waren. In reconventie werden de vorderingen van gedaagden tot ontbinding van de koopovereenkomst eveneens afgewezen, omdat deze vorderingen niet in een kort geding konden worden behandeld. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.