ECLI:NL:RBDHA:2023:10737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 2 mei 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel werd op 11 mei 2023 opgeheven, maar eiser stelde beroep in tegen het voortduren van de maatregel en vroeg om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 12 juli 2023 gesloten. De rechtbank overwoog dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. Eiser, geboren in Jemen, voerde aan dat zijn medische klachten niet waren onderbouwd en dat er ten onrechte geen lichter middel was toegepast. De rechtbank concludeerde dat de medische omstandigheden van eiser in het eerdere beroep waren betrokken en dat de gewijzigde omstandigheden niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19527

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: A. van Wijnen).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft op 11 mei 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapport overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 12 juli 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Jemenitische nationaliteit
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [1] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 10 mei 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert – kort samengevat – aan dat vanwege zijn medische klachten ten onrechte geen lichter middel is toegepast. Eiser was medisch geïndiceerd en had aanzienlijke klachten en pijnen vanwege aambeien. Eiser heeft geen medische ingreep gehad, ondanks dat hij hiervoor was doorverwezen naar het ziekenhuis. Eiser heeft door deze bestaande klachten psychosomatische klachten ontwikkeld. Vanwege zijn medische conditie was geen sprake meer van een risico op onttrekking. Gelet op het voorgaande stelt eiser dat sprake is van een aanzienlijke aantasting van zijn privéleven. [2] Tot slot voert eiser aan dat de overdracht naar Spanje onrechtmatig is.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers medische omstandigheden in de beoordeling van het eerste beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring zijn betrokken. Eisers gestelde (gewijzigde) medische omstandigheden zijn in het onderhavige beroep niet onderbouwd. Alleen al omdat deze (gewijzigde) medische omstandigheden niet zijn onderbouwd, is daarmee niet aannemelijk gemaakt dat na 10 mei 2023 geen sprake meer was van een risico op onttrekking. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gehouden was een lichter middel toe te passen. Het feit dat eiser naar zijn zeggen ondanks een verwijzing niet medisch is behandeld, vormt geen reden om de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. De in het eerste beroep overgelegde verwijsbrief dateert van 9 mei 2023 en eiser is al op 11 mei 2023 overgedragen aan Spanje.
6. Voor zover eiser het niet eens is met de overdracht aan Spanje, geldt dat het overdrachtsbesluit, noch de feitelijke overdracht hier ter toetsing voorliggen.
7. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan onrechtmatig was. [3]
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp. Middelburg, 17 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7364.
2.Artikel 8 van het EVRM en artikel 2 van het EU Handvest.
3.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.