ECLI:NL:RBDHA:2023:10731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
NL23.1454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verlenging beslistermijn asielaanvraag en dwangsom bij niet tijdig nemen besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 juli 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had op 4 september 2021 een asielaanvraag ingediend, maar de beslistermijn was niet tijdig in acht genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) niet rechtsgeldig was, omdat deze in totaal met achttien maanden was verlengd, terwijl de wet slechts een verlenging van maximaal negen maanden toestaat. Hierdoor was de wettelijke beslistermijn op 4 december 2022 verstreken zonder dat er een beslissing was genomen.

Eiser had de staatssecretaris op 29 december 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit en dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Tevens werd er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om aanvragen binnen een redelijke termijn te behandelen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1454

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: B. Asadoella).

Procesverloop

Eiser heeft op 17 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 4 september 2021.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 4 september 2021 een asielaanvraag ingediend. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in geval van eiser op 4 maart 2022 eindigen. Verweerder heeft bij brief van 2 maart 2022 aan eiser meegedeeld dat de beslistermijn wordt verlengd met negen maanden. [2] Dit betekent dat de beslistermijn op eisers asielaanvraag uiterlijk op 4 december 2022 eindigde. Vervolgens heeft verweerder met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 [3] de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 wederom verlengd met negen maanden, [4] waardoor deze voor eiser pas op 4 september 2023 zal eindigen. In zijn verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de beslistermijn niet langer dan 21 maanden mag zijn. [5] De beslistermijn wordt daarom niet met negen maanden, maar met zes maanden verlengd. Dit heeft als gevolg dat de uiterlijke beslisdatum 4 juni 2023 is.
3. Artikel 42, vierde lid, van de Vw bepaalt dat de beslistermijn met ten hoogste negen maanden kan worden verlengd. Op grond van het vijfde lid van dit artikel, kan de beslistermijn nogmaals worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van de aanvraag.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in dit concrete geval twee keer de beslistermijn heeft verlengd op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vw. De eerste keer bij brief van 2 maart 2022 en de tweede keer door toepassing van de WBV 2022/22. De beslistermijn is in totaal met achttien maanden verlengd. Voor deze duur biedt artikel 42, vierde lid, geen wettelijke grondslag, nu op grond van deze bepaling de beslistermijn met ten hoogste negen maanden kan worden verlengd. De verlenging van de beslistermijn van eisers asielaanvraag met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 is daarom niet rechtsgeldig. Datzelfde geldt voor het standpunt in het verweerschrift dat de verlenging op grond van WBV 2022/22 moet worden geacht zes maanden te bedragen. De rechtbank stelt verder vast dat geen gebruik is gemaakt van het vijfde lid van artikel 42 van de Vw om de verlengde beslistermijn met ten hoogste drie maanden te verlengen. Dit betekent dat de beslistermijn op eisers asielaanvraag op 4 december 2022 is geëindigd.
5. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 29 december 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
6. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
7. Zoals de Afdeling [6] heeft overwogen, [7] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [8] De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
8. De rechtbank stelt vast dat van eiser op 15 september 2021 een aanmeldgehoor is afgenomen en dat op 25 februari 2022 een nader gehoor heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [9] volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet [10] , zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat de staatssecretaris binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een dwangsom verbindt voor iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
10. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 837 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.
4.Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.
5.Op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.In haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
8.Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).
10.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.