ECLI:NL:RBDHA:2023:1071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Syrische politieagent op grond van artikel 1F van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische eiser, die zijn asielaanvraag had ingediend op 26 augustus 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, op basis van artikel 1F van de Vreemdelingenwet (Vw), omdat er ernstige redenen waren om te veronderstellen dat de eiser zich schuldig had gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de Verenigde Naties. De eiser, die van 1993 tot 2010 als politieagent in Syrië werkte, vreesde voor vervolging door het regime en IS, maar de rechtbank oordeelde dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de door hem verrichte werkzaamheden niet in strijd waren met de mensenrechten. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser over de ondeugdelijkheid van het onderzoek van de staatssecretaris verworpen en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de opgelegde inreisverbod van tien jaar bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22257

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 4 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.22258, op 15 december 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Zeino. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 26 augustus 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Eiser heeft verklaard dat hij van 1993 tot 2010 in Syrië heeft gewerkt als politieagent. In die periode was eiser verantwoordelijk voor het arresteren van personen tegen wie een arrestatiebevel was uitgevaardigd. Deze personen werden verdacht van het plegen van commune delicten. Eiser bracht hen naar diverse politiebureaus, gevangenissen en rechtbanken in Syrië. In 2010 is eiser met pensioen gegaan. Eiser is in 2013 en 2014 door iemand van de politie benaderd om terug te keren in zijn functie als politieagent. Eiser heeft dit geweigerd omdat hij niet wil deelnemen aan de oorlog en geen bloed aan zijn eigen handen wil. Bij terugkeer vreest eiser meegenomen te worden door het regime. Omdat eiser bij de politie heeft gewerkt, vormt ook IS een gevaar voor hem. Tot slot is eiser ook gevlucht vanwege de oorlogssituatie, de slechte economische situatie en de veiligheid van zijn gezin.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. [1] Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en veiligheid omdat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in artikel 1F van het Vv. [2] Op grond van artikel 66a, vierde lid, van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en over c, van het Vb [3] , is tevens een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd. Wel neemt verweerder aan dat eiser niet kan worden uitgezet naar Syrië, omdat hij daar, gelet op zijn werkzaamheden bij de Syrische politie en veiligheidsdienst, een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [4]
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte concludeert dat artikel 1F van het Vv op hem van toepassing is. Eiser meent dat het door verweerder verrichte onderzoek, gelet op de bewijslast en de samenwerkingsplicht, ondeugdelijk en onzorgvuldig is geweest. Eiser voert verder aan dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat bij verdachten van commune delicten in Syrië sprake was van wijdverbreide en systematische marteling/foltering en/of zware mishandeling. Voorts meent eiser dat er geen sprake is van
knowing participation. Nergens blijkt uit dat eiser met zijn werk opzet heeft gehad tot marteling of andere handelingen in de zin van artikel 1F van het Vv. Hierbij verwijst hij naar de UNHCR Guidelines en de Background Note. [5] Subsidiair meent eiser dat geen sprake kan zijn van
personal participation. Eiser heeft de misdrijven als genoemd in artikel 1F van het Vv niet gefaciliteerd. Indien en voor zover artikel 1F terecht aan eiser is tegengeworpen, wordt gesteld dat onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd dat dit leidt tot een actuele bedreiging voor een fundamenteel belang van de rechtsorde. Tot slot stelt eiser dat ten onrechte een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar tegen hem zijn uitgevaardigd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
5. Op grond van artikel 1F van het Vv worden personen van de vluchtelingenstatus uitgesloten bij wie ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat zij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan, die een ernstig niet-politiek misdrijf hebben begaan of die zich schuldig hebben gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
6. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] dat artikel 1F van het Vv restrictief moet worden uitgelegd. Het ligt op de weg van verweerder om aan te tonen dat ernstige redenen zoals bedoeld in dit artikellid aanwezig zijn. Vanwege de ernst van de betreffende misdrijven en het verstrekkende karakter van de vaststelling dat dit artikellid van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en motivering strenge eisen gesteld. [7]
7. Volgens verweerders beleid, neergelegd in paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc, [8] wordt onderzocht of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (
knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (
personal participation). Het is vaste rechtspraak dat dit beleid van verweerder rechtmatig is. [9]
8. Van
knowing participationis volgens dit beleid in ieder geval sprake als de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie waarvan verweerder heeft aangetoond dat deze zich op systematische wijze en/of op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan de misdrijven die genoemd worden in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, of wanneer de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen waarvan hij wist of had moeten weten dat het dergelijke misdrijven betrof.
9. Van
personal participationis volgens dit beleid onder meer sprake als de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd. Dat is het geval als het handelen en/of nalaten van de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het betreffende misdrijf. Daarvan kan worden gesproken wanneer de bijdrage een effect heeft gehad op het begaan van het misdrijf en deze hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze had plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.

Onderzoek en zorgvuldigheid

10.
De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat het door verweerder verrichte onderzoek ondeugdelijk en onzorgvuldig is geweest. Dat het primaire doel van het nader gehoor is dat eiser zijn asielmotieven kan toelichten, betekent niet dat verweerder geen vragen kan stellen over de werkzaamheden die hij bij de politie heeft verricht. Ook deze werkzaamheden kunnen immers relevant zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser is daarnaast tijdens de verschillende gehoren voldoende in de gelegenheid gesteld te verklaren over zijn werkzaamheden als politieagent in Syrië. Ook is hij in de gelegenheid gesteld correcties en aanvullingen op de rapporten van de gehoren in te dienen, waarvan hij gebruik heeft gemaakt. De rechtbank volgt ook niet dat onvoldoende is doorgevraagd over de werkzaamheden van eiser bij de politie en over de behandeling van de arrestanten. De rechtbank stelt vast dat eiser meermaals duidelijk en gedetailleerd hierover heeft verklaard. Zo beschrijft eiser in het nader gehoor [10] hoe de arrestaties verliepen, hoe de politie met de arrestanten omging, op welke wijze de arrestanten werden mishandeld en hoe vaak de mishandelingen voorkwamen. Ook verklaart eiser van welke misdrijven de verdachten die hij moest arresteren werden verdacht en wat er na de arrestatie met hen gebeurde. [11] Zowel tijdens het aanmeldgehoor als tijdens het nader gehoor is eiser tevens gevraagd wat zijn rol was bij de arrestaties. [12] Gelet op deze gedetailleerde verklaringen heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien hierop door te vragen.
11. Tot slot is aan eiser tijdens het nader gehoor expliciet gevraagd waarom hij nog zo lang bij de politie is blijven werken als hij er niet tegen kon dat zijn collega’s de arrestanten onmenselijk behandelden. [13] Eiser heeft vervolgens pas in de zienswijze verklaard dat hij meermaals heeft getracht uit dienst te treden, een aantal keren een ontslagbrief heeft ingediend en naar aanleiding hiervan zelfs gedetineerd werd. Eiser heeft geen bevredigende uitleg gegeven voor het feit dat hij deze aanvullende verklaringen eerst bij zienswijze heeft afgelegd. Dat het zwaartepunt van het gehoor volgens eiser bij de redenen van vertrek lag en niet bij de werkzaamheden die ten tijde van het vertrek al lange tijd waren beëindigd, doet hier niets aan af. Het had immers voor de hand gelegen dat eiser deze uitleg had gegeven naar aanleiding van de vraag waarom hij nog zo lang heeft gewerkt bij de politie. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.

Gedragingen waarmee eiser in verband wordt gebracht

12. Verweerder heeft in het voornemen uitvoerig melding gemaakt van informatie uit algemene en gezaghebbende bronnen. Op basis van deze informatie heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd en terecht op het standpunt gesteld dat in de periode dat eiser werkzaam is geweest bij de politie, bij verdachten van commune delicten in Syrië sprake was van wijdverbreide en systematische marteling, foltering en zware mishandeling. Zo heeft verweerder terecht gewezen op pagina 12 van het rapport van Human Rights Association uit 2004. [14] Daarin staat dat martelingen van alle verdachten wijdverbreid voorkwamen, dus ook van de verdachten van commune delicten. Op pagina 19 en 20 van dat rapport worden voorbeelden genoemd van verdachten van commune delicten die slachtoffer zijn geworden van martelingen. En op pagina 21 wordt geconcludeerd dat de martelingen wijdverbreid zijn in detentiecentra en gevangenissen. Ook blijkt daaruit dat politie en gevangenispersoneel zich schuldig maakten aan martelingen om zo valse bekentenissen te verkrijgen. Voorts heeft verweerder terecht gewezen op het Ambtsbericht Syrië van oktober 2007 van de minister van Buitenlandse Zaken waarin staat dat ook verdachten van commune delicten systematisch werden gemarteld en dat dit op grote schaal plaatsvond. [15]
13. Deze informatie uit algemene bronnen wordt ondersteund door eisers verklaringen tijdens het nader gehoor. Zo heeft eiser meermaals verklaard dat hij zelf heeft waargenomen dat arrestanten werden geslagen en mishandeld om tot een bekentenis te komen. [16] De verklaring van eiser dat de aangehouden verdachten hooguit soms werden geslagen en dat dit slechts sporadisch gebeurde, is in strijd met eisers eigen verklaringen en met de aangehaalde algemene informatie. Verweerder heeft deze verklaring daarom terecht ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat sprake was van wijdverbreide en systematische marteling, foltering en zware mishandeling van alle soorten verdachten, inclusief verdachten van commune delicten in de periode dat eiser bij de politie werkte. Deze martelingen vonden plaats tijdens arrestaties, op politiebureaus, in (voor)arrest en in gevangenissen, in het bijzonder de Adra-gevangenis.
Knowing and personal participation
14. In het voornemen en het bestreden besluit heeft verweerder uitgebreid uiteengezet waarom bij eiser sprake is van zowel
knowingals
personal participation. Eiser heeft daar te weinig tegen ingebracht om tot een ander oordeel te komen. Verweerder heeft terecht hierbij betrokken dat de Wet op de noodtoestand al 26 jaar van kracht was toen eiser zich in 1989 vrijwillig had aangemeld bij de politie. [17] Uit de door verweerder aangehaalde bronnen blijkt dat op dat moment de Syrische veiligheidsinstanties, waaronder de Syrische politie, zich in ieder geval al 26 jaar lang schuldig maakten aan misdrijven zoals bedoeld in artikel 1F van het Vv. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser hiervan op de hoogte had moeten zijn voorafgaand aan zijn vrijwillige aanmelding bij de politie. Uit de bronnen die verweerder over de Syrische politie heeft geraadpleegd blijkt verder dat verdachten van commune delicten ook in de periode van 1993 tot 2010 systematisch aan foltering, marteling en zware mishandeling werden onderworpen. Verweerder heeft daarom voldoende aannemelijk gemaakt dat de Syrische politie zich ook in dit tijdvak op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vv. Eiser was in die periode werkzaam als politieagent in de provincies Raqqa en Deir ez-Zor. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat bij eiser sprake was van
knowing participation. Verweerder heeft eisers verklaring dat hij niets van de eerdergenoemde gedragingen wist, terecht ongeloofwaardig geacht. Eiser moet zich in de periode dat hij werkzaam was bij de politie bewust zijn geweest van de slechte behandeling van verdachten van commune delicten door de Syrische politie. [18]
15. Voorts heeft verweerder terecht opgemerkt dat opzet en wetenschap zoals uit de UNHCR Guidelines volgt, een materiële component is van het strafrecht. Dit is anders dan de vreemdelingrechtelijke toets of sprake is van
knowing and personal participation. Verweerder merkt terecht op dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de
knowing and personal participation-test toereikend is voor de vaststelling van de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vv. [19] Dat sprake moet zijn van opzet en wetenschap om te komen tot een strafrechtelijke veroordeling in 1F-zaken, betekent niet dat deze bewijsmaatstaf ook geldt voor het vreemdelingenrecht. [20] Het beroep van eiser op de UNHCR Guidelines en de Background Note slaagt daarom niet.
16. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd, onder verwijzing naar eisers verklaringen in het nader gehoor, dat eiser met zijn werkzaamheden bij de Syrische politie een misdrijf als bedoeld in artikel 1F van het Vw heeft gefaciliteerd en dat dus sprake is van
personal participation. Zoals onder 12 en 13 al is overwogen werden arrestanten systematisch aan foltering, marteling en zware mishandeling onderworpen. Ook blijkt uit de door verweerder aangehaalde bronnen dat deze praktijk binnen alle geledingen van de politie gemeengoed was. Door arrestanten te vervoeren naar politiebureaus en gevangenissen, waaronder de Adra-gevangenis, heeft eiser deze arrestanten in een positie gebracht waarin zij het risico liepen slachtoffer te worden van aan foltering, marteling en zware mishandeling. De rechtbank concludeert dat de bijdrage van eiser feitelijk effect heeft gehad op het begaan van die misdrijven en dat deze misdrijven hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zouden hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van eiser had vervuld, dan wel indien eiser gebruik had gemaakt van mogelijkheden om die misdrijven te voorkomen.
Afwijzing asielaanvraag
17. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser er in wezenlijke mate aan heeft bijgedragen dat de Syrische politie misdrijven tegen de menselijkheid en ernstige niet-politieke misdrijven heeft kunnen plegen, zodat hij terecht heeft geconcludeerd dat artikel 1F van het Vv op eiser van toepassing is. Daarom heeft verweerder terecht eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw.
Vertrektermijn en inreisverbod
18. Verweerder heeft bepaald dat eiser op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw Nederland onmiddellijk moet verlaten omdat hij een gevaar is voor de openbare orde. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw wordt in dat geval ook een inreisverbod uitgevaardigd. Het vierde lid geeft verweerder de mogelijkheid om een inreisverbod voor langer van vijf jaar op te leggen indien de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. Aan eiser is een inreisverbod van tien jaar opgelegd. Het inreisverbod is een instrument uit de Terugkeerrichtlijn. [21] Als Unierechtelijk criterium voor het opleggen van een zwaar inreisverbod geldt dat een vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving moet vormen. [22]
19. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest K. en H.F. [23] uiteengezet hoe met dit criterium moet worden omgegaan bij vreemdelingen op wie artikel 1F van het Vv van toepassing is. De Afdeling heeft vervolgens in haar uitspraak van 16 december 2020 [24] overwogen dat niet langer kan worden gehandhaafd dat de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vv automatisch tot het oordeel leidt dat de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt. Verweerder moet een individuele beoordeling maken waarbij de in punt 66 van het arrest K. en H.F. genoemde omstandigheden kenbaar worden betrokken.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. Hierbij zijn de in het arrest K. en H.F. genoemde omstandigheden kenbaar betrokken. Verweerder heeft in zijn beoordeling zwaar gewicht toegekend aan de ernst van de misdrijven waarmee eiser in verband wordt gebracht. Die misdrijven blijven naar hun aard zeer lang actueel, waardoor het sindsdien verstreken tijdsverloop slechts een marginale betekenis kan hebben. Eiser heeft niet uitgelegd op welke punten verweerder een onjuiste beoordeling heeft gemaakt. De omstandigheid dat eiser in Nederland niet met dezelfde situatie wordt geconfronteerd als in Syrië, staat niet aan de vaststelling in de weg dat eiser een actueel gevaar voor de openbare orde vormt. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde. Op grond hiervan heeft verweerder terecht aan eiser een vertrektermijn onthouden en terecht tegen hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd.
Conclusie
21. Het beroep is ongegrond.
22. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Vv) (
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.UNHCR Guidelines on International Protection No. 5: Application of the Exclusion Clauses: Article 1F of the 1951 Convention relating to the status of Refugees; Background note on the Application of the Exclusion Clauses: Article 1F of the 1951 Convention relating to the Status of Refugees.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2008.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2851, en van 18 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8392.
10.Pagina 11, 12 en 14, verslag nader gehoor.
11.Pagina 11, verslag nader gehoor.
12.Pagina 13 en 14, verslag nader gehoor.
13.Pagina 13, verslag nader gehoor.
14.Human Rights Association Syria, Torture in Syria, januari 2004.
15.Algemeen Ambtsbericht Syrië, oktober 2007, pagina 50 en 51.
16.Pagina 12, 13 en 14, verslag nader gehoor.
17.Pagina 4 en 5, verslag nader gehoor.
18.Pagina 11, 12, 13 en 14, verslag nader gehoor.
19.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2851, en van 18 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8392.
20.Zie uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2851.
21.Richtlijn 2008/115/EG.
22.Hof van Justitie van de Europese Unie, 11 juni 2015 (
23.Arrest van 2 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:296.