ECLI:NL:RBDHA:2023:10698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
AWB 22/5021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening ongewenstverklaring en beëindiging verblijfsrecht van een Ierse vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Ierse vreemdeling. Verzoeker, die in Nederland in detentie verblijft, heeft op 5 juni 2023 een schriftelijke reactie ingediend op een voornemen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn verblijfsrecht te beëindigen en hem ongewenst te verklaren. Dit voornemen volgde op een veroordeling door het Gerechtshof in 2018 tot een gevangenisstraf van 13 jaar voor ernstige misdrijven, waaronder doodslag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet kon aantonen dat er sprake was van onverwijlde spoed die een schorsing van het bestreden besluit rechtvaardigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beëindiging van het verblijfsrecht en de ongewenstverklaring van verzoeker niet konden worden geschorst, omdat verzoeker in een bodemprocedure de rechtmatigheid van deze besluiten kan aanvechten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de mogelijkheid tot uitzetting niet aan de orde was en dat verzoeker geen rechtmatig verblijf kon verkrijgen door middel van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat verzoeker niet voldoende onderbouwd had waarom eerdere jurisprudentie niet meer van toepassing zou zijn. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/5021

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Ierland, verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. C.J. Orhtmann).

Inleiding

Verzoeker heeft de Ierse nationaliteit. Verzoeker heeft nooit in Nederland gewoond of gewerkt. Met het vonnis van 17 mei 2018 heeft het Gerechtshof verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaar voor het medeplegen van doodslag en het medeplegen van het verbergen, wegvoeren en wegmaken van een lijk met als doel om de oorzaak van het overlijden te verbergen. Deze misdrijven zijn gepleegd in de periode van 17 februari 2009 tot en met 23 februari 2009. Verzoeker verblijft vanaf 1 februari 2019 in Nederland in detentie. Daarvoor heeft verzoeker afwisselend in Nederland en in Ierland verbleven. Dit was voor een deel in detentie en een deel in vrijheid.
Naar aanleiding van het vonnis van het Gerechtshof heeft verweerder een voornemen uitgebracht. Hiermee heeft verweerder aan verzoeker kenbaar gemaakt dat hij van plan is het verblijfsrecht van verzoeker in Nederland te beëindigen en dat hij verzoeker ongewenst gaat verklaren. Verzoeker heeft op dit voornemen gereageerd met een zienswijze.
|
Met het bestreden besluit van 13 juli 2022 heeft verweerder het verblijfsrecht van verzoeker beëindigd en verzoeker ongewenst verklaard. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om partijen in de gelegenheid te stellen om te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 januari 2012. [1]
6. Verzoeker heeft op 5 juni 2023 een schriftelijke reactie ingediend. Verweerder heeft daar op 15 juni 2023 weer schriftelijk op gereageerd.
7. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Het bestreden besluit

8. Verweerder beëindigt het verblijfsrecht van verzoeker en verklaart hem ongewenst, omdat verzoeker op grond van zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Dit is volgens verweerder zo, omdat verzoeker is veroordeeld door de strafrechter voor een misdrijf tegen het leven en een misdrijf tegen de openbare orde. De door verzoeker gepleegde misdrijven zijn zo ingrijpend dat al door het eenmalig plegen hiervan verzoeker een ernstige bedreiging vormt voor fundamentele belangen in de samenleving. Een levensdelict is één van de zwaarste misdrijven in de Nederlandse strafwet. Daarnaast volgt uit het arrest van het Gerechtshof dat verzoeker op een gruwelijke en respectloze wijze is omgegaan met het lichaam van het slachtoffer. Hoewel de misdrijven al een tijd geleden zijn gepleegd, zijn deze zo ernstig dat nog steeds sprake is van een geschokte rechtsorde. Dit blijkt volgens verweerder onder meer uit de media-aandacht voor de zaak van verzoeker bij de behandeling door het Gerechtshof. Omdat verzoeker ontkent dat hij de misdrijven heeft gepleegd, gaat er nog steeds een dreiging van verzoeker uit. Het is hierdoor onduidelijk wat verzoeker tot zijn daad heeft gedreven. Verweerder vindt de omstandigheid dat verzoeker zich in detentie goed gedraagt onvoldoende voor een andere conclusie. Er zijn verder geen persoonlijke of bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder het verblijfsrecht van verzoeker niet kan beëindigen of hem niet ongewenst kan verklaren.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

9. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Verzoeker heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat verzoeker geen griffierecht hoeft te betalen.
10. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij het besluit op zijn bezwaar niet kan afwachten en die een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van het besluit op het bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die op een later moment in een mogelijke bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Hierbij bespreekt de voorzieningenrechter wat verzoeker heeft aangevoerd.
12. Verzoeker wil dat de voorzieningenrechter alle rechtsgevolgen van het bestreden besluit opschort, zodat verzoeker weer rechtmatig verblijf heeft in Nederland totdat op zijn bezwaar is beslist. Het bezwaar heeft volgens verzoeker redelijke kans van slagen. Ook is sprake van spoedeisend belang. Het bestreden besluit heeft namelijk ernstige nadelige gevolgen voor verzoeker, omdat hij hierdoor niet in aanmerking komt voor reïntegratieverloven, een penitentiair programma of voorwaardelijke invrijheidstelling.
13. De voorzieningenrechter overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening, gelet op de aard en de strekking van een ongewenstverklaring, enkel kan bewerkstelligen dat de mogelijkheid tot uitzetting van de vreemdeling tijdelijk wordt geschorst. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen kan niet leiden tot rechtmatig verblijf. [2] Uit deze rechtspraak volgt dus dat verzoeker met zijn verzoek niet kan bereiken dat hij in afwachting van de beslissing op zijn bezwaar weer rechtmatig verblijf krijgt en dus recht op reïntegratieverloven, een penitentiair programma of voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarnaast volgt hieruit dat de voorlopige voorziening slechts kan zorgen voor een tijdelijke schorsing van een mogelijke uitzetting.
14. Tussen partijen is niet in geschil dat uitzetting niet aan de orde is. Om uitzetting te voorkomen hoeft de voorzieningenrechter, dus geen voorlopige voorziening te treffen. Het doel dat verzoeker met deze voorlopige voorziening wil bereiken is dus alleen gelegen in de schorsing van die onderdelen van het bestreden besluit die maken dat verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en waardoor hij niet aanmerking komt voor verloven en voorwaardelijke invrijheidstelling
.Uit het voorgaande volgt dat hiervoor geen voorlopige voorziening kan worden verstrekt.
14. Verzoeker vindt in afwijking van de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling dat de voorzieningenrechter de ongewenstverklaring en de beëindiging van zijn verblijfsrecht wel moet kunnen schorsen. Hij vindt dat, omdat het bestreden besluit discriminatoire effecten heeft voor verzoeker. Verzoeker kan door de ongewenstverklaring geen rechtmatig verblijf hebben. Anders dan Nederlandse gedetineerden komt verzoeker hierdoor niet meer in aanmerking voor verschillende verloven en dit is in strijd is met het Unierecht. [3] Verzoeker vindt dat er in zijn situatie geen reden is om een uitzondering te maken op het discriminatieverbod. Er is geen sprake van dwingende redenen van algemeen belang. Verzoeker stelt dat het in strijd is met zijn recht op een effectief rechtsmiddel dat hij door de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2012 niet bij de voorzieningenrechter kan opkomen tegen de discriminatoire effecten van het bestreden besluit. Verder wijst verzoeker erop dat dit een oudere uitspraak van de Afdeling betreft en voert hij aan dat deze uitspraak inmiddels is achterhaald.
16. De voorzieningenrechter volgt het standpunt niet dat de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2012 inmiddels is achterhaald. Verzoeker heeft dit enkel gesteld en niet onderbouwd waarom deze jurisprudentie achterhaald zou zijn. Verder wijst de voorzieningenrechter erop dat uit recente rechtspraak volgt dat deze uitspraak nog steeds wordt toegepast. [4]
17. De voorzieningenrechter overweegt dat, zoals verzoeker aanvoert, het inderdaad van groot belang is dat verzoeker de rechtmatigheid van de beëindiging van zijn verblijfsrecht, de ongewenstverklaring en de daaruit voortvloeiende gevolgen kan laten toetsen door een rechter. De vraag die de voorzieningenrechter in deze procedure echter moet beantwoorden is of verzoeker in een
spoedprocedure ook alle gevolgen van het door verweerder genomen besluit moet kunnen aanvechten. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit gelet op de aard van deze procedure alsmede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2012 niet het geval is. Anders dan verzoeker aanvoert is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd met verzoekers recht op een effectief rechtsmiddel dat verzoeker zich niet tot de voorzieningenrechter kan wenden om schorsing van de ongewenstverklaring en de bijbehorende rechtsgevolgen te bewerkstelligen. Verzoeker kan namelijk in een bodemprocedure de rechtmatigheid van de beëindiging van zijn verblijfsrecht, de ongewenstverklaring en de daaruit voortvloeiende gevolgen door de rechtbank laten toetsen. Hierdoor heeft verzoeker dus weldegelijk een effectief rechtsmiddel tot zijn beschikking, waarin hij de door hem gestelde disciminatoire effecten van het besluit kan laten toetsen.

Conclusie en gevolgen

18. Nu de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening niet kan treffen, komt zij ook niet toe aan de verdere beoordeling van het verzoek. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2023.
De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Zie artikel 21 VEU, artikel 18 VWEU, de preambule van richtlijn 2004/38/EU en de preambule van het Handvest.