ECLI:NL:RBDHA:2023:10696
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. de Vries, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag op 5 juni 2023 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Tijdens de zitting op 17 juli 2023 zijn zowel de eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich wel had laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of de eiser procesbelang had bij zijn beroep. Het is vaste rechtspraak dat als een vreemdeling die bescherming in Nederland heeft gevraagd, met onbekende bestemming vertrekt zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats, er vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. In dit geval heeft de verweerder in een brief van 21 juni 2023 aangegeven dat de eiser op 9 juni 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en zijn gemachtigde niet van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt om ter zitting aanvullende informatie te verstrekken.
Gelet op deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat de eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de voortzetting van de procedure, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. N.W. Brand, griffier.