ECLI:NL:RBDHA:2023:10692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
AWB 22/5923 en AWB 22/5924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van Chavez-Vilchez verblijfsrecht wegens onvoldoende aannemelijk maken identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsdocument op basis van het Chavez-Vilchez verblijfsrecht. Eiser, van Roma afkomst en geboren in het voormalige Joegoslavië, had zijn aanvraag ingediend omdat hij rechtmatig verblijf in Nederland wilde verkrijgen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter afgewezen, omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk had gemaakt. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Hoewel eiser een geboorteakte had overgelegd, werd deze niet als voldoende identificerend document beschouwd. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat hij niet de Kroatische nationaliteit kon verkrijgen, ondanks dat hij beweerde dat hij geen paspoort had. De rechtbank benadrukte dat eiser zijn identiteit en nationaliteit op alle mogelijke manieren moest kunnen onderbouwen, maar dat hij hierin niet was geslaagd.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de Staatssecretaris niet verplicht was om DNA-onderzoek aan te bieden, omdat het niet alleen van belang was dat eiser de vader was van zijn kinderen, maar ook dat hij een derdelander was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/5923 en AWB 22/5924
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de (voorzieningen)rechter van 3 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , eiser/verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.J.M.F.P. Wouters).

Procesverloop

In het besluit van 14 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser in het besluit van 5 september 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

OverwegingenGriffierecht

Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank stelt eiser daarom vrij van de verplichting om griffierecht te betalen.
Achtergrond
Eiser stelt over zijn achtergrond het volgende. Eiser is van Roma afkomst en is geboren op [1971] in het voormalige Joegoslavië in een stad die nu in Kroatië ligt. Eiser beschikt niet over een paspoort. Eiser is als kind rond zijn zevende jaar met zijn ouders naar Nederland gekomen. Eiser heeft vervolgens een aantal jaren in Nederland bij zijn opa gewoond. Na het overlijden van zijn opa heeft eiser in een woonwagen op verschillende plekken in Europa gewoond. Eiser is rond zijn vijfentwintigste naar Nederland teruggekeerd. Hier heeft eiser zijn partner ontmoet en zij hebben twee kinderen gekregen. De partner van eiser en zijn kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Eiser woont al meer dan twintig jaar met zijn partner samen in Nederland. Eiser wil rechtmatig verblijf in Nederland krijgen en heeft daarom een aanvraag ingediend voor een verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU (hierna: een Chavez-Vilchez verblijfsrecht). Zijn kinderen zijn van hem afhankelijk, waardoor hij vindt dat hij recht heeft op dit verblijfsrecht.
Het bestreden besluit
3. Verweerder wijst de aanvraag af, omdat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt en onvoldoende inspanning heeft geleverd om aan documenten te komen om zijn identiteit te onderbouwen. Eiser heeft een geboorteakte overgelegd waarvan het document zelf en de stempel echt zijn bevonden, maar dit is geen (voldoende) identificerend document. Niet is na te gaan of de akte ook daadwerkelijk van eiser is. De geboorteakte is slechts indicatief en eiser moet daarom met zijn verklaringen of nadere stukken zijn identiteit verder aannemelijk maken. Eiser is hier volgens verweerder niet in geslaagd. Verweerder kan hierdoor niet vaststellen of eiser inderdaad een derdelander is en of hij is wie hij zegt dat hij is. Wanneer eiser zoals hij stelt inderdaad geboren is in het huidige Kroatië, dan valt volgens verweerder niet in te zien dat eiser niet alsnog de Kroatische nationaliteit kan verkrijgen. Uit Kroatische wetgeving volgt namelijk dat iemand die is geboren op het grondgebied aanspraak kan maken op de Kroatische nationaliteit. In dat geval is eiser een Unieburger en valt hij niet onder het toepassingsbereik van het arrest Chavez-Vilchez. Dit arrest geeft namelijk alleen rechtmatig verblijf aan de verzorgende derdelander ouder van een minderjarig Nederlands kind, wanneer het niet toekennen van een verblijfsrecht ervoor zorgt dat dit Nederlandse kind mogelijk het grondgebied van de Europese Unie moet verlaten.
Standpunt eiser
4. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser stelt dat hij niet beschikt over de Kroatische nationaliteit. Dit blijkt uit de fax van het Kroatische consulaat van 23 april 2010. De Kroatische autoriteiten hebben hun standpunt dat eiser niet over de Kroatische nationaliteit beschikt gebaseerd op de door Bureau Documenten echt bevonden geboorteakte. Hiermee staat volgens eiser vast dat hij de Kroatische nationaliteit niet heeft. Eiser vindt verder dat hij recht heeft op een Chavez-Vilchez verblijfsrecht en dat verweerder de onduidelijkheid over zijn identiteit en nationaliteit niet mag tegenwerpen. Eiser wijst hierbij op de zaak [A] uit het Chavez-Vilchez arrest en de daarop gevolgde uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in die zaak. Deze zaak ging over een vrouw met een Nederlands kind uit het voormalige Joegoslavië, waarbij enige onduidelijkheid bestond over haar nationaliteit. In die zaak werpt het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof), en in navolging daarvan de voorzieningenrechter van de CRvB, niet tegen dat er onduidelijkheid bestond over haar identiteit en nationaliteit en stelt het Hof de belangen van het kind voorop. Eiser vindt dat verweerder daarom in zijn zaak de onduidelijkheid over zijn identiteit en nationaliteit ook niet zoals gedaan mag tegenwerpen. Verder wijst eiser erop dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de identiteit niet altijd ondubbelzinnig met documenten moet worden aangetoond, maar dat een vreemdeling dit ook op andere wijze mag doen. Ook doet eiser een beroep op het informatiebericht 2022/22, waaruit volgt dat verweerder dit soort zaken vanwege nieuwe rechtspraak van de Afdeling aanhoudt en vooruitlopend daarop DNA-onderzoek aanbiedt. Eiser wil graag meewerken aan DNA-onderzoek.
Beoordeling door de rechtbank
5. Eiser krijgt geen gelijk. De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers aanvraag voor een Chavez-Vilchez verblijfsrecht mocht afwijzen. De rechtbank legt hieronder hoe zij tot dit oordeel komt.
6. Om een Chavez-Vilchez verblijfsrecht te krijgen moet eiser zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat als een vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding of een geldig identiteitsbewijs heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, hij zijn identiteit en nationaliteit met alle andere middelen, waaronder zijn verklaringen, aannemelijk kan maken. Verweerder moet vervolgens beoordelen of eiser daarin is geslaagd. Daarbij moet verweerder alle door eiser aangedragen middelen afzonderlijk en in onderlinge samenhang kenbaar bezien. [1] Hierbij gelden dezelfde bewijsmaatstaf en hetzelfde beoordelingskader voor het aannemelijk maken van de identiteit en nationaliteit van een vreemdeling die als partner van een Unieburger, die gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer, op grond van de Verblijfsrichtlijn een aanvraag voor verblijf indient. [2] Anders dan eiser aanvoert mag verweerder onduidelijkheid over de identiteit en nationaliteit bij de beoordeling van de aanvraag van een Chavez-Vilchez verblijfsrecht dus wel degelijk tegenwerpen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser er niet in is geslaagd zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. De rechtbank stelt hierbij voorop dat verweerder de aanvraag niet enkel heeft afgewezen omdat eiser niet beschikt over een paspoort of identiteitsbewijs. Verweerder heeft bij de beoordeling of eiser recht heeft op een Chavez-Vilchez verblijfsrecht alle door eiser overgelegde documenten en de verklaringen van eiser, zowel afzonderlijk als in samenhang, betrokken. Eiser heeft een door Bureau Documenten als document echt bevonden geboorteakte overgelegd. Zoals verweerder terecht heeft gesteld is een geboorteakte geen identificerend document. Dit document is op zichzelf daarom onvoldoende om eisers identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Daar komt bij dat de overgelegde geboorteakte vragen oproept. Uit het onderzoek door Bureau Documenten volgt namelijk dat niet kan worden vastgesteld of het document door een bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. Het persoonsregistratienummer is niet ingevuld. Eiser is er ook verder niet in geslaagd zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Hierbij mocht verweerder tegenwerpen dat de door eiser overgelegde stukken en afgelegde verklaringen vaag en op bepaalde punten tegenstrijdig zijn. Zo wijken de namen van de ouders van eiser op de overgelegde nationaliteitsverklaring af van de namen op de geboorteakte. Eiser heeft onvoldoende verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheid. Ook mocht verweerder tegenwerpen dat eiser vaag en summier heeft verklaard over hoe hij in het verleden zonder identiteitspapieren door Europa heeft gereisd en over de plaatsen waar hij is geweest.
8. Verder mocht verweerder tegenwerpen dat eiser onvoldoende pogingen heeft verricht om duidelijkheid over zijn identiteit en nationaliteit te verkrijgen. Dit klemt te meer, omdat uit het onbetwiste standpunt van verweerder volgt dat op grond van de Kroatische wetgeving iedereen die op Kroatisch grondgebied is geboren de Kroatische nationaliteit kan verkrijgen. Als eiser zoals hij stelt inderdaad op Kroatisch grondgebied is geboren, dan zou dit ook voor eiser gelden. De rechtbank vindt dat eiser onvoldoende stappen heeft ondernomen om aannemelijk te maken dat hij niet de Kroatische nationaliteit heeft of kan verkrijgen. Eiser heeft alleen in 2010 contact gehad met de Kroatische autoriteiten, waarna de fax van 26 april 2010 is ontvangen. Vervolgens heeft eiser in 2021 twee mails gestuurd naar de Kroatische autoriteiten. Hiermee is niet gebleken dat het voor eiser niet mogelijk is om de Kroatische nationaliteit te verkrijgen. Dat eiser zoals ter zitting is gesteld nog bij de ambassade is geweest maar daar niet werd geholpen, maakt dit niet anders. Eiser heeft dit niet onderbouwd en het is ook onduidelijk wat dat gestelde bezoek inhield en wat daarbij zou zijn besproken.
9. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder geen DNA-onderzoek aan hoefde te bieden. Voor het verkrijgen van een Chavez-Vilchez verblijfsrecht is immers niet alleen van belang dat eiser de vader is van zijn kinderen, maar ook dat hij een derdelander is. Uit het voorgaande volgt dat eiser dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De beroepsgronden slagen niet.
Ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM
10. Eiser vindt dat verweerder in zijn zaak ambtshalve had moeten toetsen of hij in aanmerking komt voor een verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM. Hierbij verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2022 [3] .
11. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder bij een (impliciet) beroep op artikel 8 van het EVRM moet motiveren waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om ambtshalve [4] een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in het verweerschrift voldoende gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn ambtshalve bevoegdheid. De rechtbank stelt vast dat eiser pas in de beroepsfase een beroep heeft gedaan op artikel 8 van het EVRM. Er is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake van een gebrek in de besluitvorming door verweerder. Anders dan eiser ter zitting heeft aangevoerd ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de partner en kinderen van eiser mee waren naar de hoorzitting geen impliciet beroep op artikel 8 van het EVRM.
De voorlopige voorziening
12. Omdat de rechtbank heeft beslist in de hoofdzaak is het niet meer nodig om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

4.Op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).