In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 3 februari 2023, is het beroep van eiser, een Jemeniet, tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard. Eiser had op 25 oktober 2021 een aanvraag ingediend, maar verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig een besluit genomen. Eiser heeft verweerder op 20 juni 2022 in gebreke gesteld en op 6 juli 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000, was overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke had gesteld.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, omdat de staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn had beslist. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.
De uitspraak benadrukt de verplichting van de staatssecretaris om tijdig te beslissen op asielaanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting, waaronder de mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.