ECLI:NL:RBDHA:2023:10561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Ghanese eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 14 juni 2023 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet tijdig heeft gereageerd op het bestreden besluit, wat heeft geleid tot de afwijzing van zijn beroep. Tijdens de zitting op 5 juli 2023 was er geen tolk aanwezig, waardoor het onderzoek werd geschorst. De behandeling werd hervat op 12 juli 2023, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door een waarnemer van zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de gronden van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren om aan te nemen dat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en heeft het beroep ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18583

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft op 5 juli 2023 een aanvang gemaakt met het horen van eiser op de zitting. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Omdat er geen tolk aanwezig was, is het onderzoek ter zitting geschorst.
De behandeling van het beroep is hervat op 12 juli 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A.M. Fikken, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.G.S. Ringelé. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ghanese nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware grond 3d en stelt dat zijn identiteit en nationaliteit bekend zijn in verband met een paspoort dat hij in 2016 al heeft overgelegd. Daarnaast is deze grond in de eerdere maatregel van 25 mei 2023 niet tegengeworpen. Verder is de lichte grond 4d in de maatregel gemotiveerd, maar niet aangekruist.
4. De rechtbank stelt vast dat de lichte grond 4d inderdaad abusievelijk niet is aangekruist in de maatregel van bewaring, maar constateert ook dat deze grond wel in de maatregel van bewaring is gemotiveerd. Op grond van de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2012 [1] is de rechtbank daarom van oordeel dat voldoende duidelijk is dat verweerder deze grond aan eiser heeft tegengeworpen. Eiser heeft de feitelijke juistheid van deze grond niet betwist.
5. Ook de zware gronden 3a, 3b, 3c en de lichte grond 4a heeft eiser niet betwist. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. Hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de zware grond 3d behoeft geen bespreking omdat dit niet kan leiden tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [2] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.