ECLI:NL:RBDHA:2023:1055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.14504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht van een EU-burger en ongewenstverklaring met betrekking tot openbare orde en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Bulgaarse burger, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had zijn verblijfsrecht in Nederland verloren en was ongewenst verklaard. Dit besluit was gebaseerd op eerdere strafrechtelijke veroordelingen van de eiser, die herhaaldelijk was veroordeeld voor misdrijven zoals diefstal en geweld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de ongewenstverklaring gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde, gezien zijn strafrechtelijke verleden en het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft ook de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM beoordeeld, maar oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat zijn recht op gezinsleven in het geding was. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de eiser niet was gehoord in de bezwaarfase, maar dat dit in de beroepsfase was hersteld. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser toegewezen aan de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14504

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2022 (primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser beëindigd en is eiser ongewenst verklaard.
Bij besluit van 20 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Mihciokur.

Overwegingen

1. Eiser is op [geboortedag] 1986 geboren en heeft de Bulgaarse nationaliteit. Hij is op onbekende datum naar Nederland gekomen en is op 29 september 2019 voor het eerst door de autoriteiten in Nederland aangetroffen. Eiser is sinds 2019 herhaaldelijk veroordeeld tot onherroepelijk geworden gevangenisstraffen (onder meer voor diefstal, mishandeling, bedreiging en wederspannigheid). Op 29 juni 2021 is hij door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot twee jaren plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Bij arrest van 11 februari 2022 heeft het gerechtshof Den Haag de duur van de opgelegde maatregel verkort naar één jaar.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt uit het primaire besluit gehandhaafd dat van eiser, als veelpleger, een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat (het Unierechtelijk openbare ordecriterium). Verweerder blijft daarom bij zijn besluit om het verblijfsrecht van eiser te beëindigen en hem ongewenst te verklaren. Aan de ongewenstverklaring heeft verweerder verder ten grondslag gelegd dat eiser is veroordeeld voor een misdrijf waarvoor de maximale gevangenisstraf drie jaren of meer is. Het bestreden besluit is volgens verweerder niet in strijd met het recht op bescherming van het familie- of gezinsleven, dan wel het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] .
Procesbelang
3. Uit artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht geen belang heeft zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Eisers beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht is dan ook slechts ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de hem opgelegde ongewenstverklaring niet langer van kracht is. De rechtbank zal om die reden eerst het beroep van eiser voor zover dat zich richt tegen de ongewenstverklaring beoordelen. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht. [2]
Unierechtelijk openbare ordecriterium
4.1
Eiser voert aan dat van hem geen actuele bedreiging uitgaat. Hij ondergaat op dit moment een medische behandeling waarbij hij gesprekken heeft en depot-medicatie krijgt. Hij heeft spijt en benadrukt dat van een gevaar voor de openbare orde geen sprake is. Hij stelt dat hij aanspraak maakt op reclasseringstoezicht en dat hij dit tot nu toe nog niet heeft gehad kan verweerder hem niet tegenwerpen.
4.2
Verweerder heeft zijn standpunt dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als volgt gemotiveerd. Eiser is als veelpleger aan te merken. Zo is eiser inmiddels elfmaal onherroepelijk veroordeeld tot gevangenisstraffen van in totaal 131 dagen. Daarnaast is eiser bij arrest van 11 februari 2022 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een ISD-maatregel voor de duur van één jaar wegens geweld tegen beroepsbeoefenaars, gepleegd op 5 maart 2021. In het vonnis in eerste aanleg van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2021 staat dat uit een advies van 10 juni 2021 van de reclassering blijkt dat eiser sinds hij eind 2019 naar Nederland is gekomen met grote regelmaat bij justitie in beeld is gekomen voor soortgelijke feiten waarvan hij nu wordt verdacht. Problematiek met middelengebruik en op het gebied van zijn geestelijke gesteldheid lijken een samenhang te hebben met zijn delict gedrag. Eiser is niet in staat geweest om in de afgelopen jaren enige vorm van stabiliteit op te bouwen, zodat hij geen recht op voorzieningen heeft. Toezicht is moeilijk uitvoerbaar en de reclassering acht het wenselijk dat eiser naar Bulgarije terugkeert. Het recidiverisico en de kans op letselschade wordt ingeschat als hoog. Voorts wijst verweerder erop dat de rechtbank het advies van de reclassering om een onvoorwaardelijke ISDmaatregel op te leggen heeft gevolgd. Voorop staat dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van eiser. De rechtbank heeft in voormeld vonnis geconstateerd dat eiser steeds weer opnieuw overlast en (letsel)schade veroorzaakt. Het opleggen van gevangenisstraffen, deels voorwaardelijk, heeft bij eiser niet geleid tot gedragsverandering.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op het voorgaande terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Dat eiser op dit moment een ISD-traject doorloopt en spijt heeft van zijn daden, betekent niet dat van een positieve gedragsverandering sprake is en dat geen actuele en ernstige bedreiging (meer) bestaat. Bovendien heeft verweerder de actuele, werkelijke en ernstige bedreiging niet enkel aangenomen op grond van eisers strafrechtelijke veroordelingen. Verweerder heeft meegewogen dat eerdere veroordelingen en gevangenisstraffen niet hebben geleid tot gedragsverbetering en ook het hoge recidiverisico van eiser betrokken. Dat eiser meent dat hij aanspraak op reclasseringstoezicht heeft, wat daar ook van zij, betekent evenmin dat niet langer sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Verblijfsrecht als werknemer
5.1
Eiser stelt sinds zijn komst in Nederland te hebben gewerkt en nu niet te kunnen werken omdat hij ziek is. Hij heeft een zorgverzekering bij Holland Zorg en heeft wel degelijk salarisstroken ontvangen over de vele maanden waarin hij heeft gewerkt. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een salarisstrook overgelegd en een polisnummer bij Holland Zorg genoemd. Hij is jong en heeft reëel zicht op werk. Zijn rechtmatig verblijf kan volgens hem dan ook niet worden beëindigd, noch kan hij ongewenst worden verklaard. Verweerder heeft ten onrechte niet onderkend dat hij nog steeds als economisch actief moet worden gezien.
5.2
Daargelaten of eiser op enig moment verblijfsrecht als werknemer heeft verkregen, kan verweerder dit gelet op het bepaalde in artikel 8:22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 beëindigen om redenen van openbare orde of openbare veiligheid. Daarbij is van belang dat vaststaat dat eiser in elk geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een duurzaam verblijfsrecht. Deze beroepsgrond kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
Belangenafweging
6.1
Eiser voert verder aan dat verweerder geen toereikende belangenafweging heeft gemaakt. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat tijdens de hoorzitting de verklaring van de psychiater is besproken en dat hij spijt heeft betuigd. Hij stelt dat hem het voordeel van de twijfel had moeten worden gegeven. Ook stelt eiser dat hij in Bulgarije niet de juiste medische zorg zal krijgen.
6.2
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser nog steeds medicatie onder dwang krijgt toegediend en dat de verklaring van de psychiater de belangenafweging, gelet op de actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving die van eiser uitgaat, niet in het voordeel van eiser doet uitvallen. Over het niet kunnen krijgen van de juiste medische zorg heeft verweerder er zowel in het bestreden besluit als in het verweerschrift op gewezen dat eiser in Bulgarije, anders dan in Nederland, wel toegang heeft tot medische zorg.
6.3
De rechtbank stelt vast dat in de verklaring van de behandelend psychiater van 29 september 2022, die eiser in beroep heeft overgelegd, staat dat eiser geen ziektebesef of ziekte-inzicht heeft en dat hij ontkent dat hij medicatie nodig heeft. Verder staat daarin dat eiser antipsychotica via dwangmedicatie krijgt toegediend. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij geen medische zorg kan krijgen in Bulgarije of dat de zorg daar onder de maat is. Eiser heeft tijdens de hoorzitting weliswaar spijt betuigd, maar gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden geen aanleiding hoeven zien de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Van bijzondere omstandigheden om af te zien van verblijfsbeëindiging is de rechtbank niet gebleken.
Artikel 8 van het EVRM
7.1
Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op het recht op gezinsleven van eiser met zijn in de EU verblijvende familieleden, waaronder zijn moeder die in Duitsland woont en die hij vanuit Nederland sneller kan bezoeken dan vanuit Bulgarije. Hij stelt in Nederland te willen blijven bij collega’s, familie en vrienden en dat er daarom een objectieve belemmering is voor verwijdering.
7.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht gesteld dat eiser geen enkel concreet (persoons)gegeven heeft ingebracht en ook geen inzicht heeft gegeven in de intensiteit van de door hem gestelde vriendschappen. Ook in beroep heeft eiser geen concrete gegevens overgelegd. De rechtbank overweegt dat eiser met zijn moeder in Duitsland ook contact kan onderhouden zonder verblijfsrecht in Nederland. Dat hij haar vanuit Nederland sneller kan bezoeken is geen omstandigheid die verweerder in de belangenafweging had moeten betrekken. Van een objectieve belemmering is de rechtbank niet gebleken. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat eiser in Nederland ongewenst is verklaard en hem niet een inreisverbod voor de gehele Europese Unie is opgelegd.
Hoorplicht
8.1
Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord.
8.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser in de bezwaarfase niet heeft gehoord. Vervolgens heeft verweerder eiser in de beroepsfase alsnog gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank erkent verweerder hiermee dat in de bezwaarfase ten onrechte is afgezien van het horen. Het bestreden besluit is daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
8.3
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de ongewenstverklaring gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen. Nu verweerder in de beroepsfase eiser alsnog heeft gehoord, ziet de rechtbank aanleiding om hierna te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
8.4
Verweerder heeft eiser op 29 november 2022 gehoord. Bij brief van 30 november 2022 heeft verweerder de rechtbank het verslag van de hoorzitting toegezonden. Daarbij heeft verweerder de rechtbank laten weten dat de hoorzitting geen aanleiding geeft om het bestreden besluit te wijzigen. Eiser betoogt dat hij sinds 2015 in Nederland woont en werkt, maar heeft dit niet met objectieve documenten onderbouwd, zodat duurzaam EU-verblijfsrecht daarmee niet aannemelijk is. Dit gestelde verblijf en de gestelde werkzaamheden maken dan ook niet dat de belangenafweging anders moet uitvallen. Over de medicatie zijn volgens verweerder evenmin objectieve gegevens verstrekt. De stelling van eiser dat recidive wordt voorkomen als hij zijn medicatie maar op tijd neemt, acht verweerder onvoldoende. Daarbij wijst verweerder erop dat eiser zijn medicatie tot dusverre steeds onder dwang krijgt toegediend.
8.5
Gelet op het voorgaande en gezien het standpunt van verweerder onder 6.2 en het oordeel van de rechtbank onder 6.3, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand blijven.
Conclusie en gevolgen
9. Gelet op wat hiervoor onder 8.3 en 8.5 is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring, gegrond, vernietigt zij het bestreden besluit en laat zij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Nu eiser als ongewenst verklaarde op dit moment geen rechtmatig verblijf kan hebben, heeft eiser geen belang bij de beoordeling van zijn beroep, voor zover gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht. Daarom is het beroep, in zoverre, niet-ontvankelijk.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, laat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht, nietontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2984.