ECLI:NL:RBDHA:2023:10523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening

Op 12 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar was niet aanwezig op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 4 juli 2023 zelfstandig zijn woonruimte heeft verlaten en met onbekende bestemming is vertrokken. Hierdoor heeft eiser geen procesbelang meer bij zijn beroep, aangezien hij niet heeft laten weten waar hij verblijft en de gemachtigde van eiser geen contact meer met hem heeft gehad.

De rechtbank heeft overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat deze vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming. De gemachtigde van eiser heeft op zitting betoogd dat er nog procesbelang zou zijn op grond van artikel 30, tweede lid van de Dublinverordening, maar de rechtbank heeft dit betoog verworpen, omdat eiser niet is overgedragen naar een andere lidstaat.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat eiser geen procesbelang meer heeft en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 juli 2023 en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL23.17368

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 12 juli 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen[eiser], v-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).
Procesverloop
1. Bij besluit van 14 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.17369, op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser was niet aanwezig.

Overwegingen

2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft de staatssecretaris bepaald dat Spanje op grond van de Dublinverordening het verantwoordelijke land is en daarom bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
2.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. De staatssecretaris heeft via een bericht in het digitale dossier medegedeeld dat eiser volgens een melding van de vreemdelingenpolitie op 4 juli 2023 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten en dat hij met onbekende bestemming is vertrokken.
2.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) blijkt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op het verzoek. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [1]
2.3.
Op de zitting heeft de staatssecretaris de rechtbank medegedeeld geen nieuwe informatie te hebben over eiser. Nu de staatssecretaris niet weet waar eiser verblijft, is het volgens vaste rechtspraak van de Afdeling aan de gemachtigde om toe te lichten of hij nog contact heeft (gehad) met eiser. De gemachtigde van eiser heeft na het vertrek van eiser niets meer van hem vernomen. Daarnaast heeft hij desgevraagd verklaard dat hij niet kan zeggen waar eiser op dit moment verblijft en is niet duidelijk of eiser nog in Nederland verblijft. Gelet op deze omstandigheden en de omstandigheid dat eiser ook niet op zitting is verschenen, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming in Nederland.
2.4.
De gemachtigde van eiser heeft op zitting nog betoogd dat voor eiser nog procesbelang bestaat op grond van artikel 30, tweede lid van de Dublinverordening. Dit betoog slaagt niet. Dit artikel ziet namelijk op de situatie waarin een betrokkene ten onrechte is overgedragen naar een andere lidstaat. In het geval van eiser is deze situatie niet aan de orde, aangezien eiser niet is overgedragen. Alleen al om die reden kan hij aan deze bepaling geen procesbelang ontlenen.
2.5.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
3.1. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023 door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.