ECLI:NL:RBDHA:2023:10519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
NL23.15956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en niet-ontvankelijk verklaring op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, van Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 10 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 24 mei 2023 opnieuw niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres internationale bescherming geniet in Italië. De rechtbank heeft op 30 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiseres een zodanige band met Italië heeft dat het voor haar redelijk is om daar naartoe te gaan. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die erop wijzen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris bij zijn besluit rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van eiseres, waaronder haar verblijfsvergunning in Italië en de duur van haar verblijf daar. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangen van het minderjarige kind van eiseres voldoende heeft meegewogen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15956

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

mede namens haar minderjarige kind
[naam], V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen niet-ontvankelijk verklaring van haar asielaanvraag. Eiseres stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] . Zij heeft op 10 november 2021 een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 24 mei 2023 (opnieuw) niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft op 10 november 2021 een asielaanvraag gedaan. Uit informatie van de Italiaanse autoriteiten van 31 januari 2022 is gebleken dat eiseres internationale bescherming heeft in Italië. De staatssecretaris heeft daarom het asielverzoek van eiseres bij besluit van 28 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
3. Bij uitspraak van 14 juni 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 28 februari 2022 vernietigd. De staatssecretaris moest daarom opnieuw op de aanvraag van eiseres beslissen.
4. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres opnieuw niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres internationale bescherming heeft in Italië. Volgens de staatssecretaris heeft eiseres een zodanige band met Italië dat het voor haar redelijk is om daar naar toe te gaan. De staatssecretaris gaat er voorts op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit dat Italië de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM [1] en artikel 3 van het Antifolterverdrag [2] naleeft. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat Italië deze verplichtingen in haar geval niet nakomt. Bij voorkomende problemen dient eiseres zich volgens de staatssecretaris te wenden tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante regelgeving
7. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [3] kan een aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Daarvoor is vereist dat een vreemdeling in die lidstaat, overeenkomstig de beginselen, genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb, zal worden behandeld.
7.1.
Artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vb bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, worden op grond van het derde lid alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
8. Aan de vraag of de staatssecretaris er terecht van uitgaat dat de lidstaat deze internationale verplichtingen ten aanzien van de vreemdeling nakomt, wordt pas toegekomen als de vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan.
Heeft de staatssecretaris een hechte band met Italië kunnen aannemen?
9. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris in het bestreden besluit uitsluitend verwijst naar jurisprudentie van de Afdeling [4] . De staatssecretaris is volgens eiseres ten onrechte niet ingegaan op de argumenten die eiseres heeft aangedragen en legt niet uit hoe zijn standpunt past in de tekst van artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vb [5] . Volgens eiseres heeft de staatssecretaris daarmee niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Bovendien heeft de staatssecretaris bij de beoordeling onvoldoende rekening gehouden met het belang van het minderjarige kind van eiseres. Zij heeft inmiddels anderhalf jaar in Nederland gewoond en gaat naar school. Het is daarom niet in haar belang om terug te moeten naar Italië.
9.1.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling wordt veelal aangenomen dat reeds omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft, voldaan is aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb [6] .
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze lijn gelet op de tekst van artikel 3.106a Vb enige nuancering behoeft, in die zin dat alle relevante feiten en omstandigheden moeten worden betrokken bij de vraag of sprake is van een zodanige band met het betrokken land dat het redelijk is dat eiseres naar dat land gaat. Het uitgangspunt dat een zodanige band met het land in beginsel aanwezig geacht mag worden als de vreemdeling in de lidstaat internationale bescherming geniet is één van die relevante feiten en omstandigheden. Het is wat de rechtbank betreft een belangrijk feit en omstandigheid, maar niet het enige. Ook andere omstandigheden – waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf – zijn daarbij relevant. De rechtbank vindt steun voor deze uitleg in de uitspraken van de Afdeling van 31 maart 2023 en 30 juni 2023. [7]
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht geconcludeerd dat eiseres een zodanig band met Italië heeft dat het voor haar redelijk is naar dat land te gaan. Anders dan eiseres aanvoert in beroep heeft de staatssecretaris daarbij alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. In het bestreden besluit is ingegaan op de individuele omstandigheden die eiseres naar voren heeft gebracht. De staatssecretaris heeft er daarbij op kunnen wijzen dat eiseres in Italië een verblijfsvergunning heeft, die nog steeds geldig is, dat zij ruim zes jaar in Italië heeft verbleven en dat zij daar opvang heeft gekregen. De negatieve ervaringen die eiseres in Italië stelt te hebben gehad met mensen met kwade intenties en met voodoo-rituelen leiden niet tot een ander oordeel. De staatssecretaris heeft kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiseres hiermee bij terugkeer opnieuw te maken zal krijgen. Bovendien kan eiseres indien nodig aangifte doen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat deze haar niet kunnen of willen beschermen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de staatssecretaris de belangen van het minderjarige kind van eiseres voldoende bij de beoordeling heeft betrokken. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat zij, gelet op haar jonge leeftijd, ook in Italië naar school kan gaan en de taal kan leren en dat eiseres en haar kind samen naar Italië zullen vertrekken en dus niet van elkaar gescheiden worden.
Heeft de staatssecretaris kunnen oordelen dat Italië de internationale verplichtingen ten aanzien van eiseres zal nakomen?
11. Eiseres voert aan dat zij bij terugkeer naar Italië geen hulp of opvang zal krijgen. Uit de informatie van de landsadvocaat van 24 februari 2022 blijkt dat veel statushouders onvoldoende inkomen hebben voor huisvesting in de particuliere sector en dat noodopvang in gemeenten slechts tijdelijk is. Eiseres stelt voorts dat zij kwetsbaar is op de arbeidsmarkt en zij krijgt bovendien in Italië geen inkomenssteun.
12. De rechtbank stelt voorop dat de juridische positie van statushouders niet vergelijkbaar is met de juridische positie van Dublinclaimanten ten aanzien van de vraag of voor Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarom hanteert de rechtbank een ander toetsingskader dan bij de beoordeling van overdrachtsbesluiten van Dublinclaimanten.
12.1.
Uitgangspunt is dat statushouders dezelfde rechten hebben als onderdanen van de statusverlenende lidstaat en dat zij deze rechten zelf kunnen en ook moeten effectueren. Het is aan de statushouder om aannemelijk te maken dat dit niet van hem gevergd kan worden. De statushouder kan dit onderbouwen door te verklaren op welke wijze hij reeds heeft getracht om zijn rechten te effectueren en of hij zich tot de (hogere) autoriteiten heeft gewend om aan te geven dat hij hierin niet zelfstandig slaagt. Tevens kan de statushouder aannemelijk maken dat hij moet worden aangemerkt als “bijzonder kwetsbaar” en daarom van hem minder kan worden gevergd. Tot slot dient de statushouder nader te onderbouwen dat uit algemene informatie zou blijken dat statushouders in de betreffende lidstaat in het algemeen niet in staat kunnen worden geacht om hun rechten te effectueren en/of niet kan worden verwacht dat zij zich hiervoor wenden tot de autoriteiten als dit bij voorbaat zinloos moet worden geacht.
12.2.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat de staatssecretaris ten aanzien van statushouders in Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [8]
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op basis waarvan in haar situatie tot een ander oordeel moet worden gekomen. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit ten aanzien van de problemen die eiseres stelt te hebben ondervonden bij het vinden van huisvesting en werk en het feit dat zij geen inkomenssteun kan krijgen terecht overwogen dat eiseres als statushouder dezelfde rechten geniet als Italiaanse burgers. Het is aan eiseres om deze rechten te effectueren en om zich, als zij van mening is dat Italië de internationale verplichtingen tegenover haar niet nakomt, te wenden tot de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit in haar situatie niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos is. Eiseres heeft evenmin feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij in een situatie zit waar het voor haar extra moeilijk is om zich in Italië staande te houden en zelfstandig haar rechten te effectueren. De enkele omstandigheid dat zij een alleenstaande moeder is van een minderjarig kind en eerder in handen zou zijn gevallen van kwaadwillende mensen is daarvoor onvoldoende. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijk en onterende behandeling of bestraffing
3.Vreemdelingenwet 2000
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.Vreemdelingenbesluit 2000
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795 en 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2621
8.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788