ECLI:NL:RBDHA:2023:10490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
NL23.15988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit inzake een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Eritrese nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij [naam] in het kader van nareis. De aanvraag is op 28 juni 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend op 15 juli 2022 en heeft verweerder op 10 mei 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Vervolgens heeft eiser op 31 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op 30 juni 2023 een verweerschrift ingediend en verzocht om verdaging van het onderzoek ter zitting, wat door de rechtbank is afgewezen. De zitting vond plaats op 5 juli 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, maar verweerder was vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft overwogen dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Gezien de bijzondere omstandigheden, waaronder grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen, heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen vier weken na de hoorzitting op 17 augustus 2023 een beslissing moet nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De verbeurde dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-. Verweerder is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op 18 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15988

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 12 mei 2021 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
Bij besluit van 28 juni 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 15 juli 2022 bezwaar aangetekend.
Bij brief van 10 mei 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Eiser heeft vervolgens op 31 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft op 30 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
In het verweerschrift van 30 juni 2023 heeft verweerder verzocht om verdaging van het onderzoek ter zitting. Dit verzoek heeft de rechtbank afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
2. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 15 juli 2022. Verweerder moet uiterlijk beslissen binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Dat staat in artikel 76, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
4. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid van de Awb bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe aanleiding geeft kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Dit volgt uit artikel 8:55d, derde lid van de Awb. Uit het verweerschrift blijkt dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Er zijn namelijk grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures. Daarnaast is verweerder voornemens een hoorzitting af te nemen op 17 augustus 2023. Verweerder heeft deze datum van de hoorzitting in afstemming met de gemachtigde van referent vastgesteld.
6. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. De rechtbank ziet geen grond om daar in deze zaak anders over te oordelen. In diezelfde uitspraak heeft de rechtbank uitgangspunten voor een passende beslistermijn geformuleerd die zij ook zal toepassen in beroepen niet tijdig nemen van een beslissing op een bezwaar(schrift).
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende dit beroep besloten heeft een hoorzitting te houden. Die hoorzitting zal plaatsvinden op 17 augustus 2023. Daarna zal verweerder beslissen of nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor of eventueel DNA-onderzoek nodig is. Hoewel dus op dit moment nog onduidelijkheid bestaat over de vraag of nader onderzoek nodig is, acht de rechtbank het in dit geval redelijk om te bepalen dat verweerder binnen vier weken na de hoorzitting van 17 augustus 2023 een beslissing op het bezwaar bekend moet maken. Daarbij heeft de rechtbank mede betrokken de aard van de procedure – nareis van een inmiddels [minderjarige] jongen -, de duur van de procedure met betrekking tot deze aanvraag tot nu toe (ruim 26 maanden), de duur van de bezwaarprocedure (ruim een jaar), het belang dat bestaat bij het verkrijgen van duidelijkheid over een hereniging en het belang bij een zorgvuldige besluitvorming.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
9. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die verweerder op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Eiser heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Omdat eiser is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft verweerder dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van de hoorzitting op 17 augustus 2023 alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door verweerder aan eiser verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.