ECLI:NL:RBDHA:2023:10480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
NL23.15180 en NL23.15182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen op 22 mei 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.

Eisers hebben aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte voorbijgaat aan hun bijzondere persoonlijke omstandigheden en dat zij vrezen voor indirect refoulement. De rechtbank oordeelt dat eisers niet hebben aangetoond dat de Duitse asielprocedure en opvangvoorzieningen systeemfouten bevatten die hen in gevaar zouden kunnen brengen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid geen bijzondere omstandigheden heeft hoeven achten die een overdracht aan Duitsland onredelijk zouden maken. De beroepen zijn kennelijk ongegrond en eisers krijgen geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.15180 en NL23.15182

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1]

V-nummer: [nummer 1]
[naam 2]
V-nummer: [nummer 2]
mede namens hun minderjarige kind:
[naam 3]
V-nummer: [nummer 3]
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van
22 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om overname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voeren daartoe het volgende aan. De staatssecretaris gaat ten onrechte voorbij aan de bijzondere persoonlijke omstandigheden op grond waarvan hij de asielaanvragen in behandeling zou moeten nemen ex artikel 17 van de Dublinverordening. Eisers vrezen voor indirect refoulement en hebben meer vertrouwen in de beoordeling van de asielaanvragen in Nederland. In Duitsland is sprake van racisme en discriminatie. Ook gaat de staatssecretaris ten onrechte uit van de mogelijkheden rondom het aanwenden van rechtsmiddelen in Duitsland. In Duitsland wordt geen advocaat gekoppeld aan een asielzoeker bij binnenkomst, pas als er een negatieve beslissing ligt beoordeelt een rechter in hoeverre het noodzakelijk is dat er een advocaat wordt toegewezen. In dit verband wordt door eisers verwezen naar het AIDA-rapport 2018. Voorts stellen eisers dat zij een reëel risico lopen om terecht te komen in een mensonterende situatie wanneer zij worden teruggestuurd naar Duitsland. In Duitsland kunnen zij geen bestaan opbouwen, aldus eisers.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het EU-Handvest [3] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218)). Het is aan eisers om in de eerste plaats algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Duitsland evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet er in gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eisers in Duitsland op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgen, terwijl zij dat in Nederland in beginsel wel krijgen. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo.
6.1.
Eisers zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Duitsland te vrezen hebben dat de Duitse asielprocedure en de opvangvoorzieningen systeemfouten bevatten. De Duitse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd de verzoeken om internationale bescherming van eisers in behandeling te nemen. Daarbij komt dat als eisers menen dat Duitsland handelt in strijd met Europese richtlijnen, zij hierover een klacht kunnen indienen bij de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eisers niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Eisers hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat zij bij overdracht aan Duitsland een risico lopen op (indirect) refoulement. Volgens vaste rechtspraak ligt deze bewijslast bij de vreemdeling. [4]
6.2.
Voorts is niet onderbouwd dat de wijze waarop rechtsbijstand in Duitsland is geregeld in strijd is met de bepalingen over (kosteloze) rechtsbijstand uit Richtlijn 2013/32/EU (vgl. de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1644).
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris in wat eisers naar voren hebben gebracht, ook in samenhang bezien, in redelijkheid geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig heeft hoeven achten die maken dat eisers overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris de behandeling van de aanvragen van eisers op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, aan zich had moeten trekken.
6.4.
De beroepen zijn kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie