ECLI:NL:RBDHA:2023:10402
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens prematuur ingediende ingebrekestelling in asielprocedure
In deze zaak heeft eiseres, van Somalische nationaliteit, op 31 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 18 januari 2023 heeft eiseres de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Vervolgens heeft zij op 9 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Tevens is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling.
De wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de staatssecretaris eindigde op 31 januari 2023. Echter, door de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 is deze termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die deze verlenging rechtvaardigde. Hierdoor was de ingebrekestelling van 31 januari 2023 prematuur, wat betekent dat het beroep niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.