ECLI:NL:RBDHA:2023:10354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
09/076660-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen bedreiging met een machete en een gaspistool in het kader van een eer-gerelateerd conflict

Op 14 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van bedreiging met een machete en een gaspistool. De zaak vond zijn oorsprong in een eer-gerelateerd conflict dat plaatsvond op 16 maart 2023 in Poeldijk, gemeente Westland. De rechtbank oordeelde dat de drie verdachten nauw en bewust samenwerkten. De verdachte had een machete meegenomen en een medeverdachte had een gaspistool. Tijdens de confrontatie met het slachtoffer, dat niet bekend was bij de verdachte, werd met deze wapens gedreigd. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer(exces), omdat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte werd vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, maar het tweede feit, bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, werd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een (gedeeltelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf op en kende het slachtoffer een schadevergoeding toe van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de bedreiging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/076660-23
Datum uitspraak: 14 juli 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 30 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.C. Neelis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L.C. de Lange naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 16 maart 2023 te Poeldijk, gemeente Westland tezamen en in vereniging met één of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of diens medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
een zwaaiende en/of stekende beweging heeft gemaakt met een machete, althans een groot mes, in de richting van de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 maart 2023 te Poeldijk, gemeente Westland tezamen en in vereniging met één of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of diens medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een zwaaiende en/of stekende beweging heeft gemaakt met een machete, althans een groot mes, in de richting van de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 16 maart 2023 te Poeldijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- met een machete, althans een (groot) mes en/of een vuurwapen (gaspistool), althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp dreigend op die [slachtoffer] af te lopen en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "we houden niet van praten, maar van doen" en/of "maak hem af", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met voornoemd mes een zwaaiende en/of stekende beweging te maken in de richting van de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] en/of
- met een vuurwapen (gaspistool) meermalen, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer] en/of andere omstanders te schieten.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bepleit.
3.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt onvoldoende vanaf welke afstand er met de machete is gezwaaid, welke bewegingen met de machete zijn gemaakt en met wat voor kracht dit is gebeurd. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, district Westland – Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 301).
Feit 2
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 17 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 17-21):
Plaats delict: Poeldijk, binnen de gemeente Westland.
Aangever
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornaam]
Op 16 maart 2023 kreeg ik om 20:08 uur een spraakbericht via Whatsapp van dat nummer. Hierna heb ik dat nummer gebeld. Ik hoorde dat hij zei: "Ik ben een vriend van [medeverdachte 1] , ik wil met jou komen praten". Ik hoorde [medeverdachte 1] op de achtergrond praten. Ik wist gelijk dat het om een meisje ging. Daarna zei die jongen (vriend van [medeverdachte 1] ): wij gaan het wel met haar oplossen maar wij willen eerst met jou praten. Dus ik zei:" Dat is goed, ik wacht op jullie". Hierna zei die vriend van [medeverdachte 1] : "Oké wij zijn over 47 minuten bij je". Ik heb hem mijn locatie gestuurd. Ik bevond mij toen bij het Mavoplein, Poeldijk.
Plotseling hoorde ik een auto de straat in komen rijden. Ik zag dat het een busje was. Ik zag dat er twee mannen uit het busje stapte. Daarna zag ik dat één van de mannen naar mij toegelopen kwam. Ik zag dat de tweede man, schuin achter de eerste man bleef staan. Ondertussen zag ik dat er een derde man mijn richting op gelopen kwam. Ik herkende deze man als [medeverdachte 1] . Toen zag ik dat de twee andere mannen direct richting die bus renden. Ik zag dat de twee mannen ineens weer mijn richting op gelopen kwamen. Toen zij mijn richting op kwamen lopen, zag ik dat de eerste man een groot, lang mes in zijn rechterhand had, dit mes herken ik als een machete mes. De tweede man liep vlak achter de eerste met een ander voorwerp in zijn hand. Wel zag ik dat die het voorwerp naar beneden richtte. Vlak daarna hoorde ik direct een harde knal.. De eerste man met dat grote mes haalde met het mes uit. Hierna hoorde ik weer dat er geschoten werd. Ik kon niet zien waar er naartoe werd geschoten. Ik was enorm bang voor de drie mannen.
2. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] , opgemaakt op 16 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 23-24):
Wij kregen in de Snapchat groep een bericht van [naam] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) dat er mensen onderweg waren vanuit Utrecht. [slachtoffer] had gevraagd of wij naar het pleintje (Mavo pleintje) wilden komen. Wij parkeerden de auto op de parkeerplaats. Toen kwam op een gegeven moment [slachtoffer] aan. Ze waren met z’n drieën. Zij kwamen praten met [slachtoffer] . Op dat moment lopen zij terug naar de bus waarmee zij gekomen zijn. De man met de capuchon pakte vanaf de bestuurderstoel een grote machete ik denk dat hij wel ongeveer 1 meter was. De man met de machete liep op [slachtoffer] af en op korte afstand maakte hij een steekbeweging richting de buik van [slachtoffer] . Op dat moment zag ik dat de man met het Louis Vuitton tasje, uit zijn tasje een zwart vuurwapen haalde.
Ik zag dat hij de slede van het vuurwapen overhaalde en ik hoorde dat het wapen werd doorgeladen. Hierna zag ik dat hij het vuurwapen richtte op mij, [slachtoffer] , en [getuige 2] . Ik zag dat hij echt op ons richtte. Hierna hoorde ik harde knallen en ik hoorde de kogels om mijn oren vliegen.
3. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] , opgemaakt op 16 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 35):
Mijn broer [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) [slachtoffer] was er ook bij. Toen kwamen er 3 jongens enzo.
Toen liepen ze met zijn drieën naar die bus. Ik zag dat jongen 1 de voorstoel (bijrijderskant) naar voren schoof. Ik zag dat hij een mes (machete) en een stok pakte. Ik zag dat jongen 1 het mes vast hield. Ik zag dat jongen 2 de stok vast hield. En jongen 3 hield de hele tijd zijn hand in zijn tas. Dit was een Louis Vuitton heuptasje. Toen kwamen ze hard lopend/ snel wandelend terug. Jongen 1 rende het plein op. Jongen 2 volgde hem. Jongen 3 pakte ineens een vuurwapen uit zijn tas. Dit was een zwart pistool. Ik zag vervolgens dat jongen 3 dit pistool doorlaadde. Jongen 3 begon daarna met dit vuurwapen op de grond van het pleintje te schieten.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 67-69):
Ik, verbalisant, was belast met het bekijken van camerabeelden geleverd door de [adres] te Poeldijk. Ik zag dat zich een tijdstempel in het beeld bevond:
16-03-2023 Thu 21:57:02. Ik zag dat de witte bestelbus een parkeervak indraaide. Ik zag dat er iemand door het lichtschijnsel van het busje liep richting de persoon achter de boom. Ik zag dat er een tweede persoon vrijwel direct achter de eerste aanliep. Ik zag een derde persoon bij de plek waar het busje geparkeerd stond vandaan komen. Ik zag dat deze persoon ook naar de boom liep. Ik zag om 22:01:37 uur dat er 3 personen wegliepen achter de boom vandaan richting de geparkeerde bus. Ik zag dat ze bij de bus bezig zijn omdat er een portier wordt geopend en 1 persoon de bus in gaat en de andere net in beeld blijft staan. Ik zag om 22:02:03 uur dat de personen bij de bus weer in beweging komen en richting de groep lopen, ik zag dat kort daarop er personen achter de boom beginnen te rennen en de personen die bij de bus vandaan komen ook beginnen te rennen. Ik zag dat er personen achter de boom langsrennen en ik zag 2 maal een lichtflits wat overeen kan komen met een pistoolschot. Ik zag dat de personen hierna terugrennen naar de bus
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 79):
Op 17 maart 2023 overhandigde [naam] mij het op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vroeg aan [naam] waar zijn zoon het voorwerp exact had aangetroffen. Ik hoorde dat zijn zoon het voorwerp had gevonden, op het houten gedeelte van de fietsbrug, onder de [provinciale weg] te Alkmaar.
6. Het proces-verbaal van het Team Forensische Opsporing, opgemaakt op 23 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 188):
Omschrijving wapen
Soort wapen Gaspistool
Merk Zoraki
Model 918
Kaliber 9 mm P.A.K.
Bijzonderheden Het vuurwapen is bestemd om knalpatronen en gaspatronen van het kaliber 9 mm te verschieten.
Categorie wapen Het vuurwapen is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
7. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt op 17 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 103 en 106):
V = Met wie heb je een relatie?
A = Met een vrouw die woont in Den Haag. Wij waren verloofd en gingen trouwen voor twintig dagen. Toen kwam ik erachter dat ze vreemdging, en vandaar dit probleem.
V = En wat bedoel je dan met dit probleem?
A = Het probleem van gisteren.
V = Wie is die ene man en wat gingen jullie op het adres doen?
A = Die ene persoon heeft een relatie met mijn vrouw. Ik wil dat hij daarmee stopt want ik hou van haar en ik wil dat niet. Wij gingen naar hem toe om te praten.
V - Met wie gingen jullie naar deze man toe?
A = Met twee van mijn vrienden.
8. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , opgemaakt op 17 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 153, 156 en 157):
Ik was in Utrecht. Ik was met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft een busje.
V: Door wie ben jij opgehaald?
A: Van waar? Ik zat met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft ons opgehaald.
9. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , opgemaakt op 27 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 234-236):
Ik wil nu wel verklaren dat ik heb geschoten. Het is een alarmpistool, er zitten geen echte kogels in.
A: Toen zei [medeverdachte 1] dat hij problemen had en toen zijn we terug gegaan naar mijn huis om het wapen op te halen en daarna zijn we weer naar de afspraak gegaan.
10. De verklaring van de getuige [medeverdachte 2] , afgelegd op de terechtzitting van 30 juni 2023, voor zover inhoudende:
Ik ben naar huis gegaan om het pistool op te halen. Ik deed thuis het pistool in het tasje. Ik heb aan [verdachte] en [medeverdachte 1] verteld dat ik het pistool had gehaald. Het was om mijzelf te verdedigen.
11. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 juni 2023, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik met de telefoon van [medeverdachte 2] naar de aangever heb gebeld. Ik ging bellen om het probleem op te lossen. Ik weet dat [medeverdachte 1] getrouwd is met die dame. Ik heb met [slachtoffer] gesproken en hij stuurde mij zijn adres en locatie. Ik heb toen tegen hem gezegd dat wij naar hem onderweg waren om het probleem op te lossen. U houdt mij voor dat wij vanaf Utrecht ongeveer veertig minuten in de auto hebben gezeten en vraagt mij of het klopt dat ik vanuit Utrecht een groot mes heb meegenomen. Dat klopt. Waarschijnlijk hebben ze gezien dat ik het mes op de achterbank had gelegd. In de auto hebben we besproken dat ik [slachtoffer] te woord zou staan. In de auto hebben wij tegen [medeverdachte 2] gezegd dat wij naar [slachtoffer] gingen. Ik was de eerste die uitstapte en naar [slachtoffer] liep.
Wij gingen terug naar de auto. Ik heb toen het mes gepakt en hiermee in de lucht gezwaaid.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1.
Medeplegen?
Om de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen te kunnen verklaren is vereist dat komt vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De raadsman heeft bepleit dat geen sprake is van medeplegen omdat de verdachte bij het uiten van de vermeende dreigende woorden en het schieten met het vuurwapen geen rol van betekenis heeft gehad. De verdachte heeft geen intellectuele of materiële bijdrage geleverd en er is ook geen sprake van dubbele opzet of wetenschap.
Op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte (hierna ook: [verdachte] ), de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1] ) en de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2] ) op 16 maart 2023 in het witte busje van [medeverdachte 1] vanuit Utrecht naar Poeldijk zijn gereden om met de aangever te praten. [medeverdachte 1] had een conflict met de aangever over zijn vrouw. [medeverdachte 1] had [verdachte] in de week voorafgaand aan 16 maart 2023 over het conflict verteld en [medeverdachte 2] was hiervan op 16 maart 2023 voor hun vertrek naar Poeldijk op de hoogte gebracht. [medeverdachte 1] had [verdachte] en [medeverdachte 2] in Utrecht opgehaald. Voordat zij naar Poeldijk gingen, waren zij eerst langs het huis van [medeverdachte 2] gegaan om een gaspistool op te halen. [verdachte] had een machete meegenomen en in de bus van [medeverdachte 1] lag een houten stok. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben verklaard dat zij hun wapens hadden meegenomen voor het geval dat het gesprek uit de hand zou lopen. Aangekomen in Poeldijk zijn [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] ongewapend naar de aangever gelopen en heeft er een gesprek plaatsgevonden met de aangever. Tijdens het gesprek arriveerden ook het broertje en vrienden van de aangever. Uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] vervolgens terug lopen naar de witte bus van [medeverdachte 1] . Volgens de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben zij toen de machete respectievelijk de houten stok gepakt. Uit de camerabeelden blijkt dat zij daarna alle drie terug naar de aangever renden. Uit hun verklaringen blijkt dat [verdachte] toen heeft gezwaaid met zijn machete. Volgens de aangever en een getuige was dat richting de aangever. [medeverdachte 2] schoot volgens de aangever en een getuige met het gaspistool meermalen op de grond richting de aangever. Vervolgens zijn ze alle drie teruggerend naar de bus en gezamenlijk vertrokken.
Nu de verdachte en zijn twee medeverdachten met zijn drieën naar de aangever zijn gereden, terwijl zij alle drie wisten dat ze naar Poeldijk gingen om met de aangever een conflict te bespreken, zij alle drie een wapen bij zich hadden, deze ook tegelijkertijd hebben gepakt, [medeverdachte 2] en verdachte deze ook tegen de aangever hebben gebruikt en zij daarna ook weer gezamenlijk zijn vertrokken, is de rechtbank van oordeel dat van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken van het bedreigen van de aangever door het gebruiken van die wapens. De verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat de medeverdachten wapens hadden acht de rechtbank ongeloofwaardig nu de verdachte de gehele rit van Utrecht naar Poeldijk met de medeverdachten in de auto heeft gezeten, terwijl hij wist waarom ze naar Poeldijk gingen en om die reden een gaspistool was meegenomen.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen.
3.5.2.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 16 maart 2023 te Poeldijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en met zware mishandeling, door
- met een machete en een vuurwapen (gaspistool) dreigend op die [slachtoffer] af te lopen en
- met voornoemd mes een zwaaiende beweging te maken in de richting van het lichaam, van die [slachtoffer] en
- met een vuurwapen (gaspistool) meermalen in de richting van die [slachtoffer] te schieten.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte
4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweer dan wel noodweerexces. Ter onderbouwing heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Op basis van het dossier is voldoende aannemelijk dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, althans de onmiddellijke dreiging daarvan. De verdachte heeft pas toen de groep van de aangever hem omsingelde met aanzienlijk meer mensen, die ook wapens hadden, ter verdediging een mes uit de auto gepakt. Hij heeft dit mes niet aanvallend maar verdedigend, ter afwending van de (dreigende) aanval, gebruikt. Dat de verdachte en zijn medeverdachten zelf wapens hadden meegenomen behoeft volgens vaste jurisprudentie niet aan een beroep op noodweer in de weg te staan. Bovendien lagen de wapens in de auto en zijn zij zonder bewapening het gesprek aangegaan. Het slechts zwaaien met een mes ter verdediging naar een bewapend overtal is een passende keuze geweest, die in verhouding stond tot de dreiging die uitging van de groep van de aangever. Het feit dat iemand zich mogelijk aan de aanranding had moeten onttrekken hoeft aan een beroep op noodweer niet in de weg te staan, indien dit geen reëel alternatief is of er sprake is van een aanranding van anderen. De verdachte had in onderhavige zaak enerzijds de autosleutel niet en anderzijds was de aanranding niet alleen tegen hem, maar ook tegen zijn vrienden gericht en waren zij zwaar in de minderheid. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de verdachte te ver is gegaan, dan geldt dat een eventuele overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een door de (dreigende) aanranding teweeg gebrachte hevige gemoedsbeweging. Als iemand omringd wordt door een overtal in het bezit van een wapen, dan is het niet vreemd dat er angst, radeloosheid of boosheid ontstaat en kan ook niet worden uitgesloten dat andere factoren hebben bijgedragen, aldus de raadsman.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Er was geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De verdachte is immers in een lopend conflict naar de aangever gegaan, waarbij onderweg ook nog een gaspistool is opgehaald. Ook zijn de verdachte en zijn medeverdachten tijdens de confrontatie doelbewust terug naar de bus gelopen om de wapens te pakken waarna zij weer terug zijn gelopen naar de aangever. De bewegingsvrijheid van de verdachte werd niet beperkt en de verdachte (en zijn medeverdachten) had(den) in de bus kunnen stappen en weg kunnen rijden of in de bus kunnen gaan zitten en de bus op slot kunnen doen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces), ingevolge artikel 41, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), is vereist dat de verdediging gericht is tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet dan echter een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan: de enkele vrees is onvoldoende.
De verdachte heeft verklaard dat door de groep van de aangever messen zijn getoond tijdens het gesprek met de aangever en dat hij daarom zijn machete heeft gepakt en daarmee heeft gezwaaid. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet eenduidig is op te maken dat de aangever, zijn broertje of de vrienden van de aangever ten tijde van het ten laste gelegde daadwerkelijk messen hebben getoond. Indien er echter al sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan vanuit de groep van de aangever, dan is de rechtbank van oordeel dat deze niet meer bestond op het moment dat de verdachte en zijn medeverdachten terugliepen naar de bus. Blijkens de camerabeelden van de [adres] te Poeldijk liepen de verdachte en zijn medeverdachten immers in normaal tempo terug naar de bus. Zij renden niet en ook kwamen de aangever en zijn groep vrienden niet achter de verdachte en zijn medeverdachten aan. Vervolgens hebben de verdachte en zijn medeverdachten enige tijd bij de bus gestaan om de machete en de stok te pakken waarna zij de confrontatie (opnieuw) hebben gezocht met de aangever en zijn groep vrienden door met zijn drieën op de groep af te rennen. De verdachte en zijn medeverdachten zijn naar het oordeel van de rechtbank dus juist degenen geweest die op dat moment bewust de confrontatie (opnieuw) hebben opgezocht terwijl daar op dat moment geen noodzaak (meer) toe bestond.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en noodweerexces dan ook wegens het niet (meer) bestaan van een noodweersituatie ten tijde van het ten laste gelegde handelen. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, een contactverbod met [slachtoffer] , [naam] en de medeverdachten en een locatieverbod voor de woonadressen van [slachtoffer] , [naam] en de medeverdachten. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht – indien zij tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit komt – om een straf conform het voorarrest op te leggen. Ter onderbouwing heeft de raadsman bepleit dat de verdachte degene was met het mes en niet degene met het vuurwapen. De richtlijnen van de rechtbank schrijven voor het bedreigen met een mes een taakstraf van zestig uren voor. Voorts heeft de raadsman verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het feit dat in onderhavige zaak niemand gewond is geraakt en er sprake is van culpa in causa.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van bedreiging. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachten op een pleintje in een woonwijk de aangever bedreigd door richting de aangever te schieten en te zwaaien met een machete. De verdachte heeft zelf met de machete naar de aangever gezwaaid. Dit betreft een persoon die de verdachte persoonlijk niet kende en met wie de medeverdachte [medeverdachte 1] een conflict had over zijn
(ex-)vrouw. Ook deze (ex-)vrouw betreft een voor de verdachte onbekend persoon. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij een machete heeft meegenomen naar het gesprek met de aangever voor het geval dat het uit de hand zou lopen. De verdachte heeft de machete bovendien niet alleen meegenomen, maar ook gebruikt, zoals zijn medeverdachte het gaspistool heeft meegenomen en gebruikt. Door zo te handelen heeft de verdachte zich volstrekt verkeerde en onverantwoordelijk gedragen. De verdachte heeft met zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij het slachtoffer. Voorts kan worden aangenomen dat dit soort incidenten in een woonwijk op een pleintje waar normaal kinderen spelen kan leiden tot een gevoel van onveiligheid bij de buurtbewoners.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 mei 2023. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 19 mei 2023, opgesteld door [naam] . De reclasseringswerker concludeert het volgende. De verdachte is matig geïntegreerd in de Nederlandse samenleving, was dakloos en heeft veel verschillende soorten banen gehad, heeft moeite met de Nederlandse taal en lijkt zaken lastig te kunnen organiseren. De reclassering ziet aanwijzingen voor psychische problemen. De verdachte heeft pro-sociale doelen, namelijk: hij wil graag zijn huis behouden en wil een baan als beveiliger. De reclassering kan het risico op recidive niet inschatten en adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Gelet op wat hiervoor is overwogen over de aard en de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en zal daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. In aanvulling op de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zal de rechtbank voorts een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor het woonadres van [slachtoffer] opleggen. De rechtbank zal deze bijzondere voorwaarden opleggen om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling. Gelet op de ernst van het feit en in aanmerking genomen dat dat dit feit voortkomt uit cultuur- en eer-gerelateerde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

6.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 950,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien hij vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat een civiele vordering in het strafproces moet worden getoetst aan het civiele recht, meer specifiek aan artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De grond ‘andere wijze in zijn persoon aangetast’ is het vangnet van artikel 6:106 BW. Om op grond hiervan schadevergoeding te kunnen toekennen moeten concrete gegevens worden aangedragen of de aard en ernst van de normschending moet meebrengen dat de nadelige gevolgen zodanig voor de hand liggen dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen. Nergens uit het dossier blijkt dat sprake is van psychisch letsel. De rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2022:2349) heeft overwogen dat bij het bedreigen met een vuurwapen geen sprake was van een zodanige normschending dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen. Meest subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met culpa in causa.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit. Dat de vordering niet met medische gegevens is onderbouwd, staat niet in de weg aan toekenning van (een deel van) de vordering. In voorkomende gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2019:376). Hiervan is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank sprake. Het ligt zo voor de hand dat een persoon die op wordt bedreigd als hier het geval is geweest daar nadelige psychische gevolgen van ondervindt, dat de rechtbank hier een aantasting in de persoon van de benadeelde partij aanneemt. Gelet hierop zal de rechtbank een bedrag ter vergoeding van de immateriële schade toekennen. De rechtbank acht in elk geval een bedrag van € 500,00 toewijsbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu dit deel van de vordering namens de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 maart 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met zijn mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6(
ZES)
MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
2 (TWEE) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd na uitnodiging meldt bij een nader aan te wijzen reclasseringsinstelling. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat diagnosticeren en, indien blijkt dat een behandeling geïndiceerd is, ambulant laat behandelen door een nader te bepalen GGZ-instelling, waarbij aandacht dient te zijn voor de beperkte taalbeheersing van de veroordeelde. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- verblijft in een door de reclassering nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van zinvolle (betaalde of onbetaalde) dagbesteding;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ), zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen een straal van honderd meter van het adres van [slachtoffer] , te weten [adres] , [woonplaats] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
de voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte (apart geminuteerd);
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 500,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 maart 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 10 (TIEN) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. C.M. Koole, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Muijsert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2023.