ECLI:NL:RBDHA:2023:10353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
23/1148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om suppletie voor onkostenvergoeding van een Military Observer in vredesmissie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2023, zaaknummer SGR 23/1148, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om suppletie van onkostenvergoeding behandeld. Eiser, werkzaam als Military Observer in Jeruzalem van 23 september 2021 tot en met 29 mei 2022, had verzocht om een aanvullende vergoeding voor zijn onkosten over de periode van 23 september 2021 tot en met 31 december 2021. Verweerder, de staatssecretaris van Defensie, had dit verzoek afgewezen op basis van het besluit van 12 november 2021 en het bestreden besluit van 15 november 2022, waarin werd gesteld dat de hoogte van de Mission Subsistence Allowance (MSA) van $ 106 per dag voldoende was voor een volledige dagvergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2023 behandeld via een videoverbinding, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de MSA, die op 1 januari 2022 was geïndexeerd naar $ 148 per dag, in overeenstemming was met de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (VVHO). Eiser betwistte de toereikendheid van de MSA en verwees naar een eerdere situatie van luitenant-kolonel Alssema, die wel suppletie had ontvangen. De rechtbank concludeerde echter dat de MSA als een volledige dagvergoeding kan worden beschouwd, en dat er geen reden was om af te wijken van de Regeling.

De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, omdat verweerder had toegelicht dat de situatie van luitenant-kolonel Alssema niet vergelijkbaar was met die van eiser. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij in financiële moeilijkheden verkeerde en dat de MSA voldoende was om zijn kosten te dekken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat verweerder terecht had besloten om geen suppletie aan eiser toe te kennen. De kosten van de procedure werden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1148

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] (Spanje), eiser

en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek van eiser om suppletie, een aanvullende vergoeding van zijn onkosten.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 12 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2023 met behulp van een videoverbinding behandeld. Eiser was hierbij aanwezig. Ten behoeve van verweerder waren aanwezig de gemachtigde van verweerder, Hoofd Sectie Operationele Organisaties de heer [naam 1] en majoor [naam 2].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is in de periode van 23 september 2021 tot en met 29 mei 2022 werkzaam geweest in Jeruzalem als Military Observer (UNMO), in het kader van de vredesmissie United Nations Truce Supervision Organisation (UNTSO). Eiser heeft bij verweerder verzocht om suppletie van zijn onkostenvergoeding over de periode van 23 september 2021 tot en met 31 december 2021. [1]
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft het verzoek van eiser om suppletie afgewezen, omdat de hoogte van de toenmalige Mission Subsistence Allowance (MSA) voldoende was om te kunnen spreken van een volledige dagvergoeding.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser betwist de stelling van verweerder dat de hoogte van de MSA toereikend was. Verder wijst eiser op het feit dat in het verleden luitenant-kolonel Alssema wel in aanmerking is gekomen voor suppletie, terwijl hij in dezelfde situatie verkeerde als eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in de periode van 23 september 2021 tot en met 29 mei 2022 in Jeruzalem is ingezet in het kader van de UNTSO-vredesmissie, en dat hij werkzaamheden heeft verricht als UNMO. Evenmin in geschil is dat eiser in de periode van 23 september 2021 tot en met 31 december 2021 een MSA van $ 106 per dag genoot, en dat deze MSA op 1 januari 2022 is geïndexeerd naar $ 148 per dag. Het geschil spitst zich toe op twee vragen. De eerste vraag is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bedrag van $ 106 per dag voldoende was om te kunnen spreken van een volledige dagvergoeding. De tweede vraag is of het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel kan leiden tot het alsnog toekennen van suppletie.
Was de MSA van $ 106 voldoende om te kunnen spreken van een volledige dagvergoeding?
6. In de bijlage (tabel 1) bij de in deze zaak toepasselijke Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (VVHO; hierna: de Regeling) is bepaald dat de tegemoetkoming in de onkosten op nihil moet worden gesteld als de betrokkene al aanspraak heeft op een volledige dagvergoeding inclusief huisvesting, voeding en overige onkosten. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de term ‘volledig’ hierbij ziet op het feit dat de vergoeding compensatie biedt voor de drie genoemde soorten kosten en niet op de mate waarin de vergoeding kostendekkend is. Dit laatste kan immers per concreet geval verschillen en is mede afhankelijk van de keuzes die de betrokkene maakt op het gebied van bijvoorbeeld huisvesting en voeding. Het past dan ook bij een redelijke uitleg van de Regeling dat in enige mate kan worden geabstraheerd van de concrete kosten die per dag worden gemaakt. Een andere opvatting zou betekenen dat in elk geval waarin een betrokkene meent dat zijn kosten boven de dagvergoeding uitstijgen een verzoek om suppletie kan worden ingediend waarbij dan bezien moet worden of de betreffende overschrijding redelijk is en voor (aanvullende) vergoeding in aanmerking komt.
7. Niet in geschil is dat de MSA een dagvergoeding is die ziet op de drie bovengenoemde soorten kosten. De stelling van eiser dat de vergoeding voor hem niet kostendekkend is, maakt – gelet op hetgeen onder 6 is overwogen – op zichzelf niet dat geen sprake meer is van een volledige dagvergoeding als bedoeld in de Regeling. Dit betekent dat volgens de Regeling de tegemoetkoming in de onkosten van eiser op nihil moet worden gesteld. Op het voorgaande kan alleen een uitzondering worden gemaakt als zich omstandigheden voordoen waar de Regeling naar het oordeel van de Minister niet of niet in redelijkheid in voorziet, zoals bedoeld in artikel 15 van de Regeling (de hardheidsclausule).
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat de MSA sinds 2007 niet meer geïndexeerd is en na indexatie per 1 januari 2022 met bijna veertig procent is gestegen, niet maakt dat toepassing van de hardheidsclausule aan de orde is. De rechtbank overweegt hierover dat de forse indexatie per 1 januari 2022 aantoont dat de MSA in verhouding tot andere dagvergoedingen verstrekt vanuit de Verenigde Naties relatief laag was in de direct daaraan voorafgaande periode. Daarmee is evenwel nog niet zonder meer sprake van een geval waarin een uitzondering gemaakt moet worden op het uitgangspunt van de Regeling dat naast een volledige dagvergoeding geen ruimte is voor een (aanvullende) tegemoetkoming in de onkosten, zoals verweerder terecht heeft gesteld. Hiervoor is nodig dat eiser concrete en individuele omstandigheden aannemelijk maakt, die maken dat dit uitgangspunt in zijn geval in redelijkheid niet gehandhaafd kon worden. Hierbij kan worden gedacht aan omstandigheden waaruit blijkt dat hij in financiële moeilijkheden is geraakt. Hier is eiser niet in geslaagd. De overgelegde foto’s van zijn verblijfplaats en de door hem aangehaalde bedragen zijn hiertoe onvoldoende. Verweerder mocht ten slotte belang toekennen aan de verklaring van [naam 2] die gedeeltelijk in dezelfde periode als eiser werkzaam is geweest als Senior National Representative (SNR) in Jeruzalem. [naam 2] heeft aangegeven dat de MSA van $ 106 per dag voor hem voldoende was, en dat het met name afhing van persoonlijke keuzes of dit bedrag werd overschreden. Daargelaten dat de exacte financiële situaties van eiser en [naam 2] zonder gedetailleerde gegevens moeilijk met elkaar te vergelijken zijn, kan hier wel uit worden afgeleid dat de MSA nog niet op een niveau was dat het hoe dan ook onmogelijk was om daarmee rond te komen in Jeruzalem. Verweerder heeft hiermee afdoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een geval waarin de VHHO niet in redelijkheid voorziet. Het betoog van eiser slaagt niet.
Slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel?
9. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting afdoende toegelicht dat de suppletie aan luitenant-kolonel Alssema destijds niet op grond van de hiervoor weergegeven maatstaf tot stand is gekomen, maar de uitkomst was van een onderhandelingsproces. Nog daargelaten dat – ook als dit niet het geval was – onvoldoende inzicht bestaat in de relevante feiten om te kunnen bepalen of de situatie van eiser en luitenant-kolonel Alssema als gelijke gevallen zijn aan te merken, geldt op grond van vaste rechtspraak dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een bestuursorgaan gehouden is een rechtens onjuiste beslissing te herhalen. [2] Het betoog van eiser dat hij in dezelfde situatie verkeerde als luitenant-kolonel Alssema - wat daar verder ook van zij - slaagt daarom evenmin.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht heeft besloten om geen suppletie aan eiser toe te kennen. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 5, eerste lid en onder b, van de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (VHHO).
2.Zei de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:367.