In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, hierna te noemen [minderjarige01], [minderjarige02] en [minderjarige03]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 2 juni 2023 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van één jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en [minderjarige03] in een gezinsgerichte voorziening. De ouders, die met elkaar zijn gehuwd, zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen en hebben ingestemd met de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de opvoedsituatie van de kinderen, die al geruime tijd onveilig en onrustig is. De ouders maken gebruik van fysiek corrigeren en schreeuwen, en zijn onvoldoende emotioneel beschikbaar voor de kinderen. De kinderen vertonen grensoverschrijdend gedrag en de situatie thuis heeft geleid tot ernstige gedragsproblemen. De Raad heeft geconstateerd dat de ouders na de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing liefdevol zijn naar de kinderen en dat de samenwerking met hen goed verloopt.
De kinderrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vervuld. De kinderrechter heeft de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, waarbij de uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] in een jeugdhulpaanbieder en [minderjarige03] in een gezinsgerichte voorziening is goedgekeurd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.