Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
STICHTING ENERGIEONDERZOEK CENTRUM NEDERLAND),
1.[gedaagde sub 1] ,2. [de B.V.] ,
1.De procedure
- de akte vermeerdering van eis tevens vermelding naamswijziging en zetelverplaatsing,
2.De feiten
‘topfunctionaris zonder dienstbetrekking’. In deze periode was [gedaagde sub 1] op basis van twee achtereenvolgende overeenkomsten van opdracht werkzaam voor ECN. Deze overeenkomsten van opdracht waren gesloten tussen ECN en [de B.V.] , van welke vennootschap [gedaagde sub 1] enig bestuurder en aandeelhouder is. Met ingang van 19 oktober 2016 is [gedaagde sub 1] in dienst getreden bij ECN op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Vanaf dat moment kwalificeerde hij als
‘topfunctionaris in dienstbetrekking’.
We gaan niet in hoger beroep ten opzichte van de uitspraak van het ministerie van binnenlandse zaken met betrekking tot de overgangsregeling 2015. Ik zou graag willen afspreken als de interpretatie in de toekomst positief verandert, dat dit tot terugbetaling naar ondergetekende leidt.
Ik kan niet op voorhand een uitspraak over verrekening van 2016, als ik die berekening niet ken. (…)”
Wij kunnen niet onderling afspreken dat er “automatisch” terugbetaald wordt als er nieuwe rechtsspraak ontstaat. De zaak zal dan eerst opnieuw beoordeeld moeten worden. Wat we wel kunnen afspreken is dat we dat doen “na goedkeuring EZ”.
Deze aanpassing is niet akkoord. Het is op jouw verzoek dat we proberen de berekening van de overschrijding vast te stellen in april. We kunnen ook weer terug naar de oorspronkelijke tekst over vaststellen jaarrekening en daarna pas in overleg over betalingstermijnen. Er staat ook geen bedrag in de brief, dit is een principe afspraak en die moet er in komen. Door het weg te halen suggereer je dat ook als er geen overschrijding is je niet zult terugbetalen en dat lijkt me niet de bedoeling…zal EZ ook niet mee akkoord gaan. Wat ik nu heb toegevoegd is weer de oorspronkelijke betaaltermijn van max 3 maanden. (…)”
vergadering van 28 april jl. heeft mij verrast en roept bij mij veel vragen op. Allereerst gaf je aan dat het mij vrij staat om m.b.t. de uitspraak over mijn WNT verdiensten over 2015 in beroep te gaan bij EZ. Graag zou ik in algemene zin uitleg willen hebben over wat de officiële procesgang is, wat mijn beroepsmogelijkheden bij betrokken partijen (min. BZ, min EZ en ECN) zijn en hoe dit zich verhoudt tot gemaakte afspraken. En in het bijzonder zou ik je willen vragen hoe ik in beroep kan gaan bij EZ als de RvT van ECN heeft besloten om te vorderen. Ik vind het vervelend dat niemand mij hierover informeert en ik geacht wordt dit zelf uit te zoeken. (…)”
second opinionte geven en zijn persoonlijke visie aan EZ te mogen komen toelichten. EZ heeft deze verzoeken afgewezen, omdat zowel ECN als [gedaagde sub 1] al gelegenheid hadden gehad een zienswijze in te dienen voorafgaand aan het definitieve oordeel van BZK van 11 januari 2017.
dat de hoogte van mijn salariëring in overtreding met de WNT is.”
3.Het geschil
primair:voor recht zal verklaren dat tussen partijen geen WNT-overschrijdingen hebben plaatsgevonden, althans dat geen sprake is geweest van onverschuldigde betalingen zoals bedoeld in de WNT;
ubsidiair:in goede justitie zal bepalen voor welk(e) bedrag(en) WNT-overschrijding heeft/hebben plaatsgevonden; en
“Voor wat betreft de WNT overschrijding over 2015 spraken wij af dat jij het bedrag van in totaal € 31.963 vóór 1 mei 2017 aan ECN betaalt. Bij betaling voor 1 mei as. van bovengenoemd bedrag zal geen rente in rekening worden gebracht”en
“Het definitieve bedrag waarmee de WNT-normen in 2016 zijn overschreden zal in overleg met het Ministerie van Economische Zaken door ECN worden vastgesteld, na vaststelling van de jaarrekening 2016. Wij stellen voor dat jij het door ECN aan [de B.V.] en jou betaalde bedrag de overschrijding over 2016 aan ECN zal betalen binnen vier maanden nadat dat exact is vastgesteld. In dat geval zal ook over dit bedrag geen rente zijn verschuldigd”,zoals deze tussen partijen zijn overeengekomen in de brief van 2 maart 2017 [de rechtbank begrijpt: 27 maart 2017], zal vernietigen.
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
“niet in hoger beroep [te gaan] ten opzichte van de uitspraak van het ministerie van binnenlandse zaken met betrekking tot de overgangsregeling 2015”(zie 2.15). [gedaagde sub 1 c.s.] heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat hij zich door ondertekening van de brief van 27 maart 2017 niet onvoorwaardelijk heeft verplicht tot terugbetaling van de door BZK over 2015 vastgestelde WNT-overschrijding. Hieruit volgt dat [gedaagde sub 1 c.s.] , door de brief van ECN van 27 maart 2017 voor akkoord te ondertekenen, met ECN is overeengekomen dat hij zonder meer het bedrag van € 31.963 aan ECN zou betalen.
e-mail van ECN van 27 maart 2017 (zie 2.16) en de voor akkoord ondertekende brief van 27 maart 2017 (zie 2.17), maar valt ook af te leiden uit het feit dat ECN de rechtbank heeft verzocht onderhavige civiele procedure (waarin primair op grond van nakoming betaling van de overschrijding wordt gevorderd) aan te houden in afwachting van de uitkomst van de door (EZK en) [gedaagde sub 1] ingezette bestuursrechtelijke procedure (zie 2.26 en 2.27). ECN is op de hoogte van het feit dat de bestuursrechter geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de door ECN en BZK vastgestelde WNT-overschrijdingen. De rechtbank constateert dat het primaire beroep van ECN op de overeenkomst in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van de door BZK vastgestelde en de op verzoek van EZK door ECN van [gedaagde sub 1] teruggevorderde WNT-overschrijding. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan ook onaanvaardbaar dat ECN primair een beroep doet op deze overeenkomst, terwijl nu juist in deze (door haar geëntameerde) procedure de door [gedaagde sub 1] gewenste rechterlijke toetsing kan plaatsvinden op de subsidiair door ECN aangevoerde grondslag van onverschuldigde betaling.
“Voor zover partijen een hogere bezoldiging overeenkomen dan bij of krachtens deze wet is toegestaan, de bezoldiging van rechtswege het bedrag [bedraagt] dat ten hoogste is toegestaan. Betalingen die dat bedrag overschrijden, zijn onverschuldigd betaald.”Partijen twisten over de vraag of en in hoeverre de geldende bezoldigingsmaxima voor de jaren 2015, 2016 en 2017 zijn overschreden.
“[d]e vergoeding van lid 1 van dit artikel[artikel 3 van Opdrachtovereenkomst I, rechtbank]
valt binnen het vrijgestelde 6-maands regime voor interim-managers onder de Wet Normering Topinkomens (WNT)”.
“partijen hebben afgesproken dat de betrokkene de functie van oktober 2015 tot en met maart 2016 vervult (…)”. In deze situatie was de bezoldiging tot 1 januari 2016 niet genormeerd. Daarbij komt dat dit voorbeeld, blijkens de inleiding daarvan, enkel illustreert dat het overgangsrecht vervalt in geval van verlenging van de functievervulling:
“Het derde lid van artikel 7 regelt dat in geval van verlenging van de functievervulling het overgangsrecht vervalt. Hier volgt een voorbeeld: [Voorbeeld 2]”.
“de som van de beloning, de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en de beloningen betaalbaar op termijn, met uitzondering van de omzetbelasting, dan wel,indien een functie wordt vervuld anders dan op grond van een dienstbetrekking, de som van de vergoedingen voor het vervullen van de functie, met uitzondering van de vergoedingen die bij een functievervulling op grond van een dienstbetrekking onbelast zouden zijn, en met uitzondering van de omzetbelasting”[onderstreping toegevoegd, rechtbank]. Hieruit volgt dat het belaste deel van de reiskostenvergoeding tot de bezoldiging moet worden gerekend.
bleek dat het ontbreken van een norm voor de bezoldiging van topfunctionarissen zonder dienstbetrekking met een functievervulling van zes maanden of korter kan leiden totinkomens met een dusdanige hoogte, dat die niet als overeenkomstig de bedoelingen van de WNT kunnen worden aangemerkt. De WNT beoogt immers de bezoldiging van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector naar een maatschappelijk aanvaardbaar, evenwichtig en verantwoord niveau te brengen.Het ontbreken van een normering van de bezoldiging voor de topfunctievervulling zonder dienstbetrekking voor de duur van zes maanden kon dat doel ondermijnen. Ook heeft voormelde regeling tot veel uitvoeringsproblemen geleid, met name wat betreft de normering van de bezoldiging met terugwerkende kracht. Het gevolg is dat opdrachten nog voordat die zijn voltooid, worden beëindigd en de functie van topfunctionaris, mede vanwege de hoogte van de norm, niet voor langere perioden anders dan op grond van een dienstbetrekking kan worden vervuld.
, nog niet in werking is getreden, blijven deze wet en de daarop rustende bepalingen, zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT, van toepassing ten aanzien van topfunctionarissen die hun functie vervullen anders dan op grond van een dienstbetrekking.
, worden regels gesteld over het overgangsrecht ten aanzien van voorafgaande aan de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur tussen partijen overeengekomen bezoldigingen.
zonderdienstbetrekking. De Uitvoeringsregeling WNT is derhalve niet van toepassing op de bezoldiging van [gedaagde sub 1] over die periode. Het bedrag van de volgens BZK en ECN aan [gedaagde sub 1] toe te rekenen premie van € 688,12, is dan ook ten onrechte meegenomen in de bezoldiging van [gedaagde sub 1] over de periode waarin hij topfunctionaris zonder dienstbetrekking was. De rechtbank zal bij de vaststelling van de overschrijding van de bezoldigingsnorm in de periode van 1 januari tot 1 oktober 2016 dan ook uitgaan van een totaal over die periode door [gedaagde sub 1] van ECN ontvangen bezoldiging van (het reeds eerder genoemde bedrag van) € 207.234.
- hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1 c.s.] tot betaling van een bedrag van € 31.963 (zie 4.32), te vermeerderen met 4% rente met ingang van 1 januari 2016,
- hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1 c.s.] tot betaling van een bedrag van € 27.234 (zie 4.48), te vermeerderen met 4% rente met ingang van 1 januari 2017,
- veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van een bedrag van € 3.013 (zie 4.50), te vermeerderen met 4% rente met ingang van 1 januari 2017,
- veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van een bedrag van € 813,54 (zie 4.51), te vermeerderen met 4% rente met ingang van 1 januari 2018.
5.De beslissing
- een bedrag van € 31.963, te vermeerderen met 4% rente vanaf 1 januari 2016 tot de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 27.234, te vermeerderen met 4% rente vanaf 1 januari 2017 tot de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 3.013, te vermeerderen met 4% rente vanaf 1 januari 2017 tot de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 813,54, te vermeerderen met 4% rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling,