ECLI:NL:RBDHA:2023:10317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.11040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Syrische eiser op basis van terugkeer naar Syrië zonder reëel risico op ernstige schade

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tweemaal naar Syrië is teruggekeerd zonder problemen te ondervinden, wat volgens de rechtbank het beleid van verweerder ondersteunt dat vreemdelingen die eerder zijn teruggekeerd naar Syrië geen reëel risico lopen op ernstige schade. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen, waarbij werd opgemerkt dat de eiser geen persoonlijke problemen heeft ondervonden in Syrië en dat zijn terugkeer weloverwogen was. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag door verweerder terecht was en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11040

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

ProcesverloopBij besluit van 5 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting te Dordrecht behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is van Syrische nationaliteit en hij is geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 12 mei 2022 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend in Nederland.
1.1
Eiser heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Hij heeft Syrië verlaten, omdat hij christen is en christenen in Syrië een minderheidsgroep zijn en onderdrukt worden. Ook heeft hij Syrië verlaten om op zoek te gaan naar toekomstmogelijkheden.
Het bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen vanwege het behoren tot een minderheidsgroep.
2.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het eerste relevante element geloofwaardig is. Het tweede element acht verweerder niet geloofwaardig. Daaraan legt verweerder ten grondslag dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de problemen vanwege zijn geloof en dat eiser geen persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege zijn geloof. Eiser heeft met het geloofwaardig geacht element niet aannemelijk gemaakt dat hij is aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op ernstige schade. Ten aanzien van de vraag of eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser tweemaal zonder problemen te ondervinden naar Syrië is teruggekeerd. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Beroepsgronden
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het beleid waarin als algemeen uitgangspunt geldt dat een vreemdeling die eerder is teruggekeerd naar Syrië geen reëel risico op ernstige schade loopt (IB 2023/19) niet redelijk is. Het enkele feit dat eiser tweemaal noodgedwongen naar Syrië heeft moeten terugkeren, rechtvaardigt op geen enkele manier de conclusie van verweerder dat hij nu bij terugkeer geen reëel risico op ernstige schade zou lopen.
3.1
Het algemeen uitgangspunt bij de beoordeling van een aanvraag voor een asielvergunning bij asielzoekers uit Syrië blijft dat zij in beginsel bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade. Indien uit de individuele beoordeling blijkt dat er in een specifiek geval van vrees geen sprake is, bijvoorbeeld omdat een Syriër op eigen initiatief terugreist en daarbij geen relevante problemen heeft ondervonden, kan hiervan worden afgeweken. Anders dan eiser stelt, is het IB 2023/19 geen beleid. Wat daarin staat opgenomen staat echter óók opgenomen in het beleid van verweerder. Daarbij wijst de rechtbank op paragraaf C7/33.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De vraag is dus of dit beleid redelijk is en of verweerder op grond daarvan terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser geen vluchteling is of een reëel risico op ernstige schade loopt.
3.2
Niet wordt betwist dat eiser in de afgelopen periode Syrië tot tweemaal toe heeft bezocht. Eiser heeft zelf verklaard dat zijn in- en uitreis beide keren legaal waren, dat hij gebruik heeft gemaakt van zijn eigen officiële Syrische documenten en hij tijdens zijn reis naar en verblijf in Syrië geen problemen heeft ondervonden. Daarnaast heeft hij verklaard beide keren te zijn teruggekeerd naar regeringsgebied (Damascus) en heeft hij, in verband
met zijn aanvraag voor een nieuw paspoort, contact gehad met de Syrische autoriteiten en ook daarbij geen problemen ondervonden. Dat hij gedurende zijn tweede verblijf in 2021 extra geld heeft moeten betalen, omdat hij zijn nieuwe paspoort sneller dan gebruikelijk wilde hebben, doet daar niets aan af. Verder verklaart eiser dat hij in Syrië verbleef in het huis van zijn broer, boodschappen deed en naar het restaurant ging. Eiser lijkt de keuze voor terugkeer in beide gevallen weloverwogen te hebben gemaakt: de eerste keer drie maanden voor het ophalen van zijn moeder en de tweede maal 15 dagen voor het aanvragen van een nieuw paspoort, waarvoor eiser als argument heeft aangevoerd dat het hebben van een geldig paspoort zijn leven in Oekraïne zou vergemakkelijken. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de terugkeer naar Syrië in beide situaties een weloverwogen keuze was, waarbij wordt aangenomen dat eiser zelf in staat is geweest de eventuele risico’s in te schatten.
3.3
Voorts heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:4840). In tegenstelling tot eiser ging het in die zaak om een vreemdeling die uit Syrië is gevlucht vanwege de algehele veiligheidssituatie. Verder had de vreemdeling in de hierboven genoemde uitspraak gewezen op incidenten waardoor zijn terugkeer naar Syrië niet zonder problemen is geweest. Daarentegen heeft eiser in het nader gehoor verklaard in 1998 uit Syrië te zijn vertrokken en dat hij de oorlog in Syrië niet heeft meegemaakt. Ook heeft eiser verklaard dat hij destijds Syrië heeft verlaten voor toekomstmogelijkheden in Dubai. Eiser heeft, zoals wel het geval was bij de vreemdeling in de zaak van 23 maart 2023, geen persoonlijke problemen ondervonden in Syrië. Bovendien geeft eiser als reden waarom hij in 2021 voor 15 dagen in Syrië is verbleven, dat zijn moeder in Oekraïne verbleef en dat hij zo snel mogelijk wilde terugkeren naar haar. Hieruit blijkt dat eiser Syrië niet zo snel mogelijk wilde verlaten vanwege de algemene situatie in Syrië noch vanwege de oorlog.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf C7/33.4.4 Vc. redelijk is. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser gelet op het bovenstaande geen reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat het in dit geval aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar Syrië wel een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser is hierin niet geslaagd.
3.5
De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiser bij brief van 5 april 2023 op de hoogte is gebracht door verweerder dat hij onder de Richtlijn tijdelijke bescherming Oekraïne (2001/55 EG) valt. Hiermee kan eiser verblijfsrecht in Nederland krijgen tot het einde van de toepassing van die Richtlijn.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vw afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
N.R.R. Pahladsingh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.