ECLI:NL:RBDHA:2023:10313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.7635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Angolese nationaliteit in het kader van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Angolese man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de opvangsituatie in België onduidelijk is en dat er ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, wat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in twijfel trekt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gezien de onduidelijkheid over de capaciteit van de noodopvang in België voor alleenstaande meerderjarige mannen. De rechtbank heeft eerder in een andere uitspraak geoordeeld dat de Staatssecretaris nader moet motiveren waarom het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, vooral gezien de interim measures van het EHRM met betrekking tot de opvang in België. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepsgrond van eiser slaagt, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser.

Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7635

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 3 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 10 mei 2023 het onderzoek ter zitting aangehouden, omdat eiser hier niet bij aanwezig kon zijn en wel wenste te worden gehoord.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.7636 (verzoek om voorlopige voorziening), op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt de Angolese nationaliteit te hebben en geboren te zijn op [geboortedatum]. Hij heeft op 27 november 2022 de onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 17 januari 2023 bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard op 24 januari 2023.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
3. Eiser betoogt dat ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er is in België sprake van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser verwijst in dit kader naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:2018 (Jawo). Eiser heeft tijdens zijn verblijf in België, ondanks meerdere pogingen, geen onderdak kunnen krijgen. Daarnaast was er geen toegang tot gezondheidszorg en onderwijs. Ook is er in België sprake van discriminatie ten aanzien van migranten. Volgens eiser was het niet mogelijk om bescherming te krijgen gelet op de houding van de politie. Ter onderbouwing van zijn stellingen verwijst hij naar passages uit het Amnesty International Report 2021/2022. Eiser betoogt dat verweerder gelet op de bovengenoemde omstandigheden aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Ter zitting heeft eiser in reactie op de bij het verweerschrift verstrekte informatie over de opvangsituatie in België aangevoerd dat onzeker is of alleenstaande meerderjarige Dublinclaimanten, zoals hij, in aanmerking komen voor opvang in België.
4.1.
In de uitspraak van 20 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1853), van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft de rechtbank - samengevat - geoordeeld dat verweerder, vanwege door het EHRM getroffen interim measures in verband met het gebrek aan opvang in België, nader moet motiveren waarom nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België kan worden uitgegaan.
4.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van die uitspraak informatie opgevraagd bij de Belgische autoriteiten. In de onderhavige procedure heeft verweerder brieven van 9 maart 2023 en 28 maart 2023 overgelegd die betrekking hebben op de situatie van vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening aan België worden overgedragen. Uit deze informatie volgt dat families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen na hun verzoek om internationale bescherming onmiddellijk een opvangplaats in België krijgen toegewezen. Deze toezegging geldt niet voor alleenstaande, meerderjarige mannen. Zij worden, na registratie, op een wachtlijst voor het verkrijgen van reguliere opvang geplaatst. Deze groep heeft wel toegang tot medische zorg. Verder is er via diverse ngo’s toegang tot noodopvang waar wordt voorzien in onderdak, voeding, sanitaire voorzieningen, kleding en sociale basisondersteuning. Daarnaast is er noodopvang georganiseerd door Fedasil, het agentschap dat in België verantwoordelijk is voor de opvang van asielzoekers. Personen op de wachtlijst ontvangen een lijst met hulpinitiatieven waar zij een beroep op kunnen doen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, hoewel de situatie voor deze groep minder gunstig is dan voor degenen die onmiddellijk een opvangplaats krijgen toegewezen, uit de brieven van de Belgische autoriteiten niet blijkt dat hun situatie van dien aard is dat er in België sprake is van tekortkomingen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken als bedoeld in het arrest Jawo en dus ook niet dat hun overdracht, en daarmee de overdracht van eiser, in strijd zal zijn met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Volgens verweerder blijkt uit de verstrekte informatie namelijk dat de Belgische autoriteiten niet onverschillig staan ten aanzien van de opvang van alleenstaande meerderjarige mannelijke Dublinclaimanten.
4.3.
Eiser is een alleenstaande meerderjarige man en behoort dus tot de groep Dublinclaimanten die niet onmiddellijk na terugkeer in België een opvangplaats krijgen maar op de wachtlijst voor het verkrijgen van reguliere opvang worden geplaatst. Weliswaar volgt uit de twee brieven van de Belgische autoriteiten dat er voor deze groep medische zorg beschikbaar is en bepaalde vormen van noodopvang zijn georganiseerd, maar op basis van de verstrekte informatie is onduidelijk wat de capaciteit van de noodopvangvoorzieningen is en of deze voldoende is om de mensen op de wachtlijst daadwerkelijk onderdak te kunnen bieden. In de brieven van 9 en 28 maart 2023 wordt enkel gesproken over 1.200 respectievelijk 1.500 plaatsen in de Brusselse daklozenopvang, terwijl het aantal mensen op de wachtlijst ten tijde van de brief van 28 maart 2023 aanzienlijk meer bedroeg, namelijk 2.750. Informatie over het aantal opvangplaatsen in andere georganiseerde vormen van noodopvang ontbreekt. Er vindt in België ook geen registratie plaats van personen die in de noodopvang verblijven. Eiser stelt daarom terecht dat de opvangsituatie voor de groep personen op de wachtlijst onzeker is. De onduidelijkheid over de capaciteit van de noodopvang voor deze groep klemt temeer nu uit de brief van 28 maart 2023 blijkt dat de wachttermijn voor het verkrijgen van reguliere opvang op dat moment zes maanden of nog langer bedroeg. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd geen recentere informatie kunnen verstrekken over het aantal Dublinterugkeerders dat in België op de wachtlijst staat voor reguliere opvang en over de capaciteit van de noodopvangvoorzieningen voor deze groep. Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen wat in de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank van 20 februari 2023 is overwogen over de opvangsituatie in België, heeft verweerder in de onderhavige zaak niet deugdelijk gemotiveerd waarom nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België kan worden uitgegaan.
4.4.
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal verweerder opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van
N.R.R. Pahladsingh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.