ECLI:NL:RBDHA:2023:1030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
C/09/635722 / FA RK 22-6363 en C/09/635758 / FA RK 22-6391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot benoeming deskundige en aanhouding verzoek tot beëindiging ouderlijk gezag in zaken betreffende minderjarigen

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02]. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder aanhouden in afwachting van de bevindingen van een te benoemen deskundige. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. F. Pool, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad, waarbij zij heeft aangevoerd dat haar situatie positief is veranderd en dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen. De Raad heeft echter gesteld dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen binnen een aanvaardbare termijn op zich te nemen, gezien haar licht verstandelijke beperking en de zorgen over haar opvoedvaardigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende aanleiding is voor een contra-expertise om de opvoedcapaciteiten van de moeder te onderzoeken. De rechtbank heeft de belanghebbenden verzocht om gezamenlijk een deskundige voor te dragen, waarna de rechtbank deze zal benoemen. De rechtbank heeft de verzoeken van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag aangehouden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het onderzoek van de deskundige.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/635722 / FA RK 22-6363 en C/09/635758 / FA RK 22-6391
Datum uitspraak: 4 januari 2023

Beschikking van de enkelvoudige kamer

Aanhouding verzoek tot beëindiging ouderlijk gezag
Toewijzing verzoek benoeming deskundige voor contra-expertise
in de zaken naar aanleiding van de op 23 september 2022 ingekomen verzoeken van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende de minderjarigen:
  • [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2019 te [geboorteplaats01] ,
    hierna te noemen: [minderjarige01] ;
  • [minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2020 te [geboorteplaats02] ,
    hierna te noemen: [minderjarige02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
bijgestaan door advocaat mr. F. Pool te Rotterdam,

[naam01] en [naam02] ,hierna te noemen: de gezinshuisouders,wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • de verzoekschriften met bijlagen;
  • het verzoek tot aanhouding namens de moeder, ingekomen op 18 november 2022;
  • twee producties van de moeder, ingekomen op 3 januari 2022.
Op 3 januari 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [naam03] namens de Raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam04] namens de gecertificeerde instelling.
De gezinshuisouders zijn behoorlijk opgeroepen, maar – met voorafgaand bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen.

Feiten

  • [minderjarige01] is niet erkend. [minderjarige02] is erkend door [de man01] .
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
  • [minderjarige01] en [minderjarige02] verblijven sinds februari 2022 bij de huidige perspectief biedende gezinshuisouders.
  • Bij beschikking van 14 januari 2022 is de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot

Verzoeken en verweren

De Raad verzoekt het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige01] en [minderjarige02] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes. De Raad heeft ook verzocht om bij toewijzing de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat de moeder niet in staat is de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] en [minderjarige02] te dragen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn. Zij kan niet de voorspelbare, stabiele en sensitieve opvoeder zijn die de kinderen nodig hebben. De zorgen over haar opvoedvaardigheden, die hebben geleid tot de uithuisplaatsing, zijn nog onverminderd aanwezig. Dat komt doordat de moeder de zorgen grotendeels ontkent (omdat zij ze niet ziet), de oorzaak ervan buiten zichzelf legt (zich slachtoffer voelt) en omdat het voor haar moeilijk is gebleken om nieuwe vaardigheden aan te leren. Dit is mede het gevolg van haar licht verstandelijke beperking. Aangezien de moeder moeite heeft om voor zichzelf te zorgen, althans daar intensief in moet worden ondersteund, zal de zorg voor [minderjarige01] en [minderjarige02] haar overvragen, zoals eerder ook het geval was ondanks 24/7 begeleiding daarbij. Als gevolg daarvan zijn de kinderen in hun eerste jaren veel tekort gekomen en dat is terug te zien in hun ontwikkeling en gedragingen. Dat de moeder op dit moment wel voor [kind01] zorgt, met wederom intensieve ondersteuning, maakt dat niet anders. [minderjarige01] en [minderjarige02] hebben kindeigen problematiek en vragen meer dan gemiddeld van hun opvoeders. Het is van belang dat voor de kinderen duidelijk wordt dat zij in het gezinshuis zullen opgroeien. Hun aanvaardbare termijn om onzekerheid daarover te verkeren is verstreken. Dit maakt dat de kinderbeschermingsmaatregelen niet de geëigende middelen zijn om de bedreiging in hun ontwikkeling weg te nemen. Er zijn geen mogelijkheden in het vrijwillige kader omdat de moeder zich tegen de uithuisplaatsing verzet.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd. Primair is afwijzing van het verzoek bepleit, subsidiair aanhouding van het verzoek voor de duur van zes maanden en meer subsidiair is verzocht een deskundige te benoemen voor een contra-expertise. Daarbij is aangevoerd dat de situatie van de moeder positief is veranderd waardoor zij (niet direct maar op termijn) in staat is om zelf voor [minderjarige01] en [minderjarige02] te zorgen. De moeder zorgt nu voor haar pasgeboren zoon [kind01] . Het beeld dat zij niet begeleidbaar of leerbaar zou zijn komt daarbij niet naar voren. Het gaat juist heel erg goed, zo blijkt uit de overgelegde producties. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] ging het, met de juiste begeleiding, ook goed en was de gecertificeerde instelling zelfs voornemens om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Maar door een incident – dat niet door haar is veroorzaakt – heeft de situatie een wending gekregen die de moeder nu moeilijk kan terugdraaien. De komende maanden zal gedurende het verblijf van de moeder met [kind01] bij Middin veel concrete informatie kunnen worden opgehaald over haar opvoedmogelijkheden, evenals bij de begeleide woonvorm van Firmitas daarna. De moeder wenst dat haar persoonlijke situatie en mogelijkheden worden onderzocht op basis van de huidige feiten en omstandigheden bij wijze van contra-expertise.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien (a) de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b) de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in zaken betreffende beëindiging van het ouderlijk gezag de rechtbank op verzoek van een ouder een deskundige kan benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Dit geeft de ouder het recht om het onderzoek van, in dit geval, de Raad tegen het licht te laten houden en gemotiveerd te kunnen weerspreken via een andere deskundige. Het recht op een contra-expertise is een voorziening ter bevordering van de procedurele gelijkheid van partijen in zaken die wezenlijk ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer en het familie- en gezinsleven, gewaarborgd in de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek om contra-expertise, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen tenzij dit strijdig is met de belangen van het kind. [1]
Namens de moeder is verzocht om een (tegen)onderzoek te doen naar haar mogelijkheden om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, zoals bedoeld in artikel 1:266 BW voornoemd. Meer specifiek gaat het dan om een onderzoek naar haar persoonlijkheid en capaciteiten – in het bijzonder haar cognitieve vaardigheden en mate van leerbaarheid, responsiviteit en sensitiviteit – en een observatie van de interactie tussen de moeder en de kinderen. Hoewel een dergelijk verzoek bij voorkeur schriftelijk onderbouwd wordt ingediend, beschouwt de rechtbank de mondelinge toelichting ter zitting in dit geval als voldoende concreet en ter zake dienend. De rechtbank overweegt dat de onderbouwing van de Raad op deze punten, met name de opvoedcapaciteiten, is gestoeld, wat betekent dat een (tegen)onderzoek mede tot de beslissing van de zaak kan leiden. Gebleken is dat er in de afgelopen jaren veel intensieve hulp is ingezet ter ondersteuning van de moeder op meerdere leefgebieden, waaronder in de opvoeding en verzorging van de kinderen. De moeder is beperkt zelfredzaam om zonder begeleiding voor zichzelf te kunnen zorgen, waaronder het schoonhouden van haar leefomgeving. Ondanks de meest intensieve vorm van begeleiding is de moeder (met haar ex-partner) toen onvoldoende in staat gebleken de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. De Raad heeft gesteld, gesteund door de gecertificeerde instelling, dat als het de moeder met 24/7 begeleiding niet lukt om voor de kinderen te zorgen vanwege een onveranderlijke beperking in haar functioneren, zij niet in staat kan worden geacht de zorg voor [minderjarige01] en [minderjarige02] (met nu [kind01] erbij) binnen aanvaardbare termijn wel op zich te nemen. De moeder heeft niet ontkent zij daar hulp bij nodig zou hebben, maar accepteert dat volgens haar ook en gaat ergens wonen waar die hulp ook 24/7 geboden kan worden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een contra-expertise ter zake dienend is en dat de moeder daar recht op heeft.
De rechtbank is ook van oordeel dat een dergelijk onderzoek zich op dit moment niet verzet tegen de belangen van [minderjarige01] en [minderjarige02] , waaronder hun belang om duidelijkheid te krijgen over de vraag waar en bij wie zij zullen opgroeien. De rechtbank weegt daarbij mee dat de kinderen zich naar omstandigheden goed ontwikkelen in het gezinshuis waar zij nu bijna een jaar verblijven en dat het begeleide contact tussen hen en de moeder positief verloopt.
Bij het door de deskundige uit te voeren onderzoeken dienen naar het oordeel van de rechtbank de volgende vragen als leidraad te dienen. De belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om hun reactie hierop te geven.
Hoe kan de persoonlijkheid, het verstandelijk vermogen en het functioneren van de moeder worden beschreven?
Zijn er (contra-)indicaties voor verzorging en opvoeding in de thuissituatie, gelet op eventuele psychische en/of psychiatrische problematiek bij de moeder?
In hoeverre is terugplaatsing (op korte of lange termijn) in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] ?
Is hulpverlening aangewezen voor [minderjarige01] , [minderjarige02] en/of de moeder om terugplaatsing naar huis te verwezenlijken? Zo ja, welke?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
Als de rechtbank een deskundige wil benoemen dan wordt het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) verzocht te bemiddelen en een deskundige voor te dragen. Echter is ter zitting aan de orde gekomen dat dit, mede gelet op de tijd die daarmee gemoeid is, in deze situatie niet wenselijk wordt geacht. Bovendien is het voor de moeder van belang dat zij vertrouwen heeft in de deskundige en zij wordt al door veel professionals begeleid. De rechtbank geeft belanghebbenden mee dat vanuit de huidige begeleiding en hulpverlening aan de moeder mogelijk gerapporteerd kan worden over de hiervoor genoemde onderzoeksvragen. Het is met het oog op de voortgang zeer wenselijk als de moeder en haar advocaat in samenspraak met de gecertificeerde instelling met een gezamenlijk gedragen voorstel hiervoor komen. De rechtbank verzoekt de belanghebbenden dan ook om (bij voorkeur gezamenlijk) met een voorstel te komen voor de te benoemen deskundige, die de rechtbank vervolgens op voordracht van de belanghebbenden zal benoemen. Tevens worden de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over de hiervoor genoemde onderzoeksvragen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder tot benoeming van een deskundige zoals bedoeld in artikel 810a, tweede lid, Rv toewijzen en de verzoeken van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag aanhouden in afwachting van de bevindingen van de deskundige. Zoals hiervoor omschreven worden de belanghebbenden verzocht om schriftelijk te reageren, waarna de rechtbank de voorgedragen deskundige definitief zal benoemen.
Daarom wordt nu als volgt beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verzoekt de belanghebbenden om
vóór 1 maart 2023 schriftelijk te reagerenop de voornoemde onderzoeksvragen en met een (bij voorkeur gezamenlijk) voorstel te komen voor de bij nadere beschikking te benoemen deskundige;
houdt de verzoeken van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder aan voor de duur van zes maanden (
pro formadatum 4 juli 2023), in afwachting van het onderzoek van de deskundige.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023 door mr. O.F. Bouwman , tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 26 januari 2023.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2632.