ECLI:NL:RBDHA:2023:10196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
NL22.22539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en terugkeerbesluit van Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had zijn aanvraag ingediend op 16 oktober 2022, met als argument dat hij in Marokko geen werk kon vinden en onder druk stond van zijn vader om het leger in te gaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 18 januari 2023 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. F. Saglik, en de verweerder door mr. J.J. de Vries.

De rechtbank overwoog dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig werden geacht, maar dat de overige verklaringen niet verder konden worden getoetst omdat deze geen raakvlakken hadden met de Vluchtelingenverdragen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Marokko in een mensonterende situatie terecht zou komen. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en onvoldoende gemotiveerd was. Eiser had geen medische redenen aangevoerd voor uitstel van vertrek, en de rechtbank oordeelde dat de aanvraag terecht was afgewezen als kennelijk ongegrond.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22539

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

ProcesverloopBij besluit van 1 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij dit besluit is aan eiser ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.22540, op 18 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum]. Hij heeft op 16 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Marokko geen werk kon vinden. Hij is in 2019 zijn toenmalige baan kwijtgeraakt en is toen weer bij zijn ouders gaan wonen. Zijn vader heeft eiser onder druk gezet om het leger in te gaan, maar dit wilde eiser niet. Eiser mocht niet bij zijn ouders blijven wonen als hij het leger niet in zou gaan en heeft daarom Marokko verlaten.
Standpunt van verweerder
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De overige verklaringen van eiser zijn niet verder getoetst, omdat deze geen raakvlakken hebben met het Vluchtelingenverdrag [1] en ook geen omstandigheid als bedoeld onder ernstige schade opleveren [2] .
3. Ten aanzien van het geloofwaardig bevonden relevante element heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser op grond daarvan niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Marokko een reëel risico loopt op ernstige schade.
Eiser is afkomstig uit Marokko, een veilig land van herkomst, en in zijn algemeenheid kan worden aangenomen dat vreemdelingen afkomstig uit Marokko daar niet te vrezen hebben voor problemen die verlening van internationale bescherming rechtvaardigen. Het is aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken en eiser is daar niet in geslaagd.
Standpunt van eiser
4. Volgens eiser is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Eiser stelt dat hij in Marokko geen bestaan kan opbouwen en dat hij daardoor in een mensonterende situatie terecht zal komen en dus bij terugkeer naar Marokko een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser hulp zou kunnen krijgen van de Marokkaanse autoriteiten voor zijn problemen, want eiser ontvangt vanuit de overheid geen steun om zich te kunnen verweren tegen de druk van zijn vader om het leger in te moeten gaan.
Verder is eiser het er niet mee eens dat zijn aanvraag is behandeld in de verkorte ‘Veilig Land procedure’. Dit is volgens eiser in strijd met artikel 37 van de Procedurerichtlijn [3] . Bovendien heeft verweerder bij de beoordeling of Marokko een veilig land van herkomst is niet de bronnen geraadpleegd die in de Procedurerichtlijn zijn genoemd en ook heeft verweerder geen recent onderzoek gedaan naar de situatie in Marokko. Tot slot meent eiser dat verweerder ten onrechte geen uitstel van vertrek heeft verleend en een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
5. Eiser heeft in de eerste plaats verzocht om de zienswijze van 30 oktober 2022 als herhaald en ingelast te beschouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht. De enkele verwijzing van eiser naar de zienswijze, zonder te concretiseren op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer in de uitspraak van 4 juli 2018. [4]
6. Eiser stelt dat hij in Marokko geen bestaan kan opbouwen en dat hij er geen enkel vertrouwen in heeft dat de Marokkaanse autoriteiten hem zullen helpen met het opbouwen van een bestaan buiten het leger. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat sprake is geweest van dwang of dreiging om het leger in te gaan. [5] Eiser heeft verklaard dat zijn vader wil dat hij het leger in gaat en dat eiser zichzelf zou moeten redden als hij dit zou weigeren. Hieruit volgt dat het eiser vrij staat om niet het leger in te gaan. Mocht eiser deze keuze maken dan betekent dit niet direct dat eiser in Marokko geen bestaan zal kunnen opbouwen, want er zullen in Marokko immers ook andere banen bestaan. Verweerder heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Marokko in een mensonterende situatie terecht zal komen. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiser zich tot de Marokkaanse autoriteiten heeft gewend om zijn problemen op te lossen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het standpunt van eiser omtrent artikel 37 van de Procedurerichtlijn betreft een herhaling van wat in de zienswijze al is aangevoerd. Verweerder is daar in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op in gegaan. Voor wat betreft het standpunt van eiser dat verweerder geen recent onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Marokko heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat de beoordeling recent genoeg is. De rechtbank verwijst hierbij naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat verweerder in ieder geval iedere twee jaar een herbeoordeling moet maken. [6] De beoordeling van verweerder dateert van 6 mei 2021 en dus is die termijn nog niet verstreken. Eiser heeft overigens zelf ook geen informatie aangedragen waaruit blijkt dat de situatie in Marokko in de tussentijd aanmerkelijk is veranderd. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitstel van vertrek, terugkeerbesluit en inreisverbod
8. Eiser meent dat verweerder hem ten onrechte geen uitstel van vertrek heeft verleend. Eiser heeft echter geen medische redenen aangevoerd en dus slaagt deze beroepsgrond niet.
9. Voor wat betreft het terugkeerbesluit verwijst de rechtbank naar wat hiervoor onder rechtsoverweging 6. is overwogen. Eiser vreest bij terugkeer naar Marokko in een mensonterende situatie terecht te komen, maar verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat uit eiser zijn verklaringen niet blijkt dat dit het geval zal zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Tot slot voert eiser aan dat hij vindt dat verweerder ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd. Wat eiser hierover in beroep heeft aangevoerd is echter een herhaling van wat in de zienswijze naar voren is gebracht. Daar is verweerder in het bestreden besluit op pagina 5 al voldoende gemotiveerd op in gegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.M. Timmerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, artikel 1a.
2.Zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
5.Rapport gehoor veilig land van herkomst, pagina 9.