ECLI:NL:RBDHA:2023:10176
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door prematuriteit van ingebrekestelling
In deze zaak hebben twee eiseressen, van Syrische nationaliteit, op 7 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 2 januari 2023 hebben zij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag. Vervolgens hebben zij op 17 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Staatssecretaris heeft op 21 april 2023 alsnog de aanvragen ingewilligd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de aanvragen zijn ingediend op 7 juni 2022 en dat de wettelijke beslistermijn op 7 december 2022 eindigde. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 is de beslistermijn met negen maanden verlengd, waardoor de termijn eindigt op 7 september 2023.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestellingen van 2 januari 2023 prematuur zijn ingediend, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Hierdoor voldoen de beroepen niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verklaart de beroepen daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.