Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 17 augustus 2012 is tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
3. Op 28 juni 2023 is eiser opgehouden en overbracht naar een plaats voor verhoor. Hier is hij gehoord en vervolgens in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Daarnaast heeft verweerder dezelfde dag een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd aan eiser.
4. Eiser voert aan dat niet is gebleken dat gedurende het strafrechtelijk voortraject aan hem een M122 formulier is uitgereikt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Uit het verweerschrift en het proces-verbaal van ophouding blijkt dat aan eiser wel degelijk een M122 formulier is uitgereikt op 27 juni 2023 om 20:16 uur. Verder heeft verweerder het M122 formulier alsnog aan het digitale dossier toegevoegd. Ook uit het formulier blijkt dat deze is uitgereikt op 27 juni 2023.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. Eiser betwist zware grond 3h. Verweerder heeft in zijn verweerschrift de zware grond 3h laten vallen, omdat deze grond feitelijk niet juist is. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden waarop de maatregel berust niet heeft betwist. De onbetwiste gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen.
7. Verder voert eiser aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Het is verweerder immers tot op heden nog niet gelukt eiser uit te zetten.
8. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2023, van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. De rechtbank neemt hierbij in acht dat eiser pas sinds 28 juni 2023 in bewaring is gesteld en dat de LP-aanvraag op 3 juli 2023 naar de Marokkaanse autoriteiten is verstuurd. Verweerder is afhankelijk op dit moment van de Marokkaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten voor eiser geen LP zullen afgeven voordat de termijn van zes maanden, genoemd in artikel 59, vijfde lid, van de Vw, is verstreken.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
9. De stelling van eiser dat het terugkeerbesluit van 17 augustus 2012 niet is overgelegd en dat het terugkeerbesluit van 28 juni 2023 geen rechtsgevolgen heeft en dat het besluit daarom in strijd is met artikel 62a, eerste lid, sub a, van de Vw, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht opgemerkt dat het terugkeerbesluit van 28 juni 2023 gelezen moet worden als aanvullend terugkeerbesluit waarin het land van terugkeer, Marokko, wordt genoemd. Daarnaast heeft verweerder alsnog het terugkeerbesluit van 17 augustus 2012 overgelegd. Dat er daarnaast geen termijn is toegekend voor vrijwillig vertrek, volgt de rechtbank evenmin. Nu het terugkeerbesluit van 17 augustus 2012 tevens een inreisverbod betreft, is verweerder niet gehouden een termijn voor vrijwillig vertrek toe te kennen.
10. Verder ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de (tenuitvoerlegging van de) maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
11. Het beroep tegen de bestreden besluiten is ongegrond. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.