ECLI:NL:RBDHA:2023:10131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke uitzettingsproces van een vreemdeling met medische noodzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die op 3 juli 2023 zou worden uitgezet naar Nigeria. De vreemdeling, die lijdt aan ernstige medische aandoeningen, had bezwaar gemaakt tegen zijn uitzetting en verzocht om uitstel van vertrek. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de vreemdeling, gezien zijn medische situatie, zwaarder wegen dan het belang van de Staat om hem op korte termijn uit te zetten. De voorzieningenrechter wees erop dat de vreemdeling de kans moet krijgen om rechtsmiddelen aan te wenden tegen het nog niet aan hem uitgereikte besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat verband houdt met zijn medische situatie. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de vreemdeling in Nederland mag blijven totdat zijn bezwaar tegen de uitzetting is behandeld. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 837,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18120

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Procesverloop

De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft op 21 juni 2021 aan verzoeker meegedeeld dat hij op 3 juli 2023 zal worden uitgezet naar Nigeria.
Op 21 juni 2023 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft op 26 juni 2023 een reactie aan de rechtbank doen toekomen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij bekend is met status na niertransplantatie in 2005, hypertensie, status na B-cel lymfoon, status na recidiverende huidinfecties, een scheenbeenwond en psychiatrische problematiek. Verzoekers situatie is met name zo nijpend vanwege de niertransplantatie. Indien geen behandeling meer zou plaatsvinden, zal afstoting van de nieuwe nier kunnen plaatsvinden, hetgeen levensbedreigend is. Verzoeker meent dat in zijn land van herkomst medische behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Verzoeker heeft gemotiveerd aangegeven dat dat uitstel van vertrek dient te worden verleend en dat uitzetting strijdig zal zijn met het artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De voorgenomen uitzetting is onrechtmatig.
1.3.1
Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker en heeft eerst gewezen op een besluit van 21 oktober 2021 in de eerdere zaak omtrent artikel 64 van de Vw 2000. In dat besluit is geoordeeld dat verzoeker de benodigde medische behandeling kan krijgen in zijn land van herkomst, Nigeria. Dit besluit is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 juni 2022 in rechte komen vast te staan. Daarnaast wijst verweerder op het BMA-advies van 11 mei 2023. Het BMA heeft
geconcludeerd dat wel een medische noodsituatie op korte termijn verwacht wordt als verzoeker niet de benodigde medische behandeling krijgt, maar dat medische behandeling beschikbaar is in Nigeria. Aan verzoeker is vier weken de tijd gegeven om aannemelijk te maken waarom de benodigde medische zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Deze
termijn is op verzoek van verzoeker verlengd tot 27 juni 2023. Tot op heden (lees: 26 juni 2023) heeft verzoeker nog geen stukken ingediend, waaruit blijkt de medische zorg voor hem niet toegankelijk is.
1.3.2
Verweerder heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat verzoeker, gelet op de tot op heden overgelegde stukken, niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Uitzetting van verzoeker naar Nigeria is niet in strijd is artikel 3 van het EVRM. Temeer nu verweerder nog in de gelegenheid is om voor de uitzetting van verzoeker op 3 juli 2023 een besluit te nemen in de artikel 64 Vw 2000 procedure en het voor rekening en risico van verzoeker komt dat dit besluit er nog niet is. Verzoeker heeft immers zelf om uitstel verzocht in de artikel 64 van de Vw 2000 zaak, aldus verweerder.
2.1
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zoals de uitspraak van 21 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788), volgt dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt is tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van zo’n bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. In dat geval moet de vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten aanzien van wat hij heeft aangevoerd (of had kunnen aanvoeren) tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998
(ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494).
2.2
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.3
Uit het dossier (dossierstuk 161) volgt dat de regievoerder van DT&V gelet op de medische situatie van verzoeker heeft gevraagd of aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000. Naar aanleiding van dit ambtshalve verzoek heeft verweerder het BMA gevraagd om advies uit te brengen. Op 11 mei 2023 heeft het BMA advies uitgebracht. Uit het advies volgt onder meer dat bij uitblijven van de in dat advies genoemde behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, omdat dit kan leiden tot afstoting van de getransplanteerde nier en daaropvolgend nierfalen. Het is levensbedreigend. Verder verwacht de BMA-arts tevens een medische noodsituatie op korte termijn, omdat wisselend sprake is van zeer hoge bloeddrukken hetgeen het risico op een beroerte kan verhogen. Ook dit is levensbedreigend.
2.4
Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder verzoeker op 16 mei 2023 in de gelegenheid heeft gesteld om binnen vier weken aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem ontoegankelijk is in Nigeria. Op 13 juni 2023 heeft verzoeker om uitstel gevraagd tot 14 juli 2023 omdat hij zijn familie heeft benaderd voor het overleggen van de door verweerder gevraagde informatie. Hij heeft meer tijd nodig. Bij brief van 20 juni 2023 heeft verweerder uitstel verleend tot 27 juni 2023. Op 21 juni 2023 heeft DT&V aangegeven dat verzoeker op 3 juli 2023 zal uitreizen naar Nigeria. Op eveneens 21 juni 2023 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting en een voorlopige voorziening gevraagd. Hij heeft verzocht te bepalen dat hij de beslissing op het bezwaar tegen de uitzetting in Nederland mag afwachten.
2.5
Op 23 juni 2023 is door de rechtbank aangegeven dat op 28 juni 2023 een zitting zal plaatsvinden. Op 26 juni 2023 zijn de stukken opgevraagd en pas laat op de dag geüpload. Het betreft een omvangrijk dossier. Tot slot stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder ter zitting op 28 juni 2023 heeft aangegeven dat er inmiddels een beslissing is genomen op de ambtshalve aanvraag om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000. Deze beschikking was op dat moment nog niet aan verzoeker uitgereikt.
2.6
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevraagde voorziening dient te worden toegewezen en betrekt daarbij het volgende. Verweerder heeft in de medische situatie van verzoeker zelf aanleiding gezien om te onderzoeken of aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000. Uit het BMA advies van 11 mei 2023 volgt dat uitblijven van de nodige behandeling een medische noodsituatie tot gevolg kan hebben. Door verzoeker de gelegenheid te bieden om aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem ontoegankelijk is in Nigeria, hem uitstel te verlenen tot 27 juni 2023 om dit aannemelijk te maken, en vervolgens aan te geven dat verzoeker 3 juli 2023 zal worden verwijderd, zonder dat verweerder een besluit op het ambtshalve verzoek heeft genomen, gaat verweerder voorbij aan de belangen van verzoeker. Door verzoeker op 3 juli 2023 uit te zetten wordt het instellen van rechtsmiddelen tegen het nog niet aan verzoeker uitgereikte en ambtshalve door verweerder zelf in verband met de medische situatie van verzoeker genomen besluit op grond van artikel 64 van de Vw 2000, illusoir. Het belang van verzoeker om daartegen mogelijk rechtsmiddelen in te stellen weegt gelet op de inhoud en conclusie van het BMA advies zoals hiervoor weergegeven onder r.o. 2.3, zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker op korte termijn uit te zetten. Daaraan doet niet af dat verzoeker om uitstel heeft verzocht voor de termijn om aan te geven waarom de zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk zou zijn, nu verweerder dit uitstel zelf heeft verleend.
2.7
De voorzieningenrechter betrekt bij het oordeel tevens dat de voorzieningenrechter, gelet op de korte termijnen, geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de beslissing op de ambtshalve aanvraag inzake artikel 64 van de Vw 2000, zodat de voorzieningenrechter niet in staat is om te beoordelen of de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting en de wijze waarop, danwel de condities waaronder de uitzetting thans zal plaatsvinden, verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit. De voorzieningenrechter wijst in dit verband ook nog op het laatste BMA advies dat dateert van 11 augustus 2020. De voorzieningenrechter kan thans dan ook niet beoordelen of sprake is van feiten en omstandigheden zoals bedoeld onder r.o. 2.1.
3.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorzieningen toe omdat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan het belang van de Staat bij het verwijderen van verzoeker op korte termijn. Verzoeker mag de behandeling van het bezwaarschrift tegen de uitzetting in Nederland afwachten.
3.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding. De voorzieningenrechter begroot die kosten aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 837,- aan kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank houdt rekening met 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift, met een waarde van € 837,- en een wegingsfactor van 1.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe zoals hiervoor onder r.o 3.1 overwogen;
  • veroordeelt verweerder om de proceskosten van verzoeker te vergoeden tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De uitspraak is gedaan op 29 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.