ECLI:NL:RBDHA:2023:10043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
NL22.20371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning als zelfstandige wegens onvoldoende onderbouwing en schending hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning als zelfstandige door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen omdat het overgelegde ondernemingsplan niet voldeed aan de eisen van een gedegen markt- en concurrentieanalyse. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de marktanalyse summier en algemeen was, en dat er geen duidelijke positie van de onderneming in de regionale markt kon worden vastgesteld. Eiser had ook niet aangetoond welke directe concurrenten er waren en hoe zijn onderneming zich ten opzichte van hen onderscheidde.

De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris in zijn besluit van 26 augustus 2021 al had aangegeven dat de aanvraag niet voldoende was onderbouwd. Eiser had bij zijn nieuwe aanvraag geen rechtens relevante nova aangevoerd, wat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag op basis van eerdere afwijzingen kon afwijzen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich zorgvuldig heeft voorbereid en deugdelijk gemotiveerd heeft waarom de aanvraag is afgewezen.

Daarnaast behandelt de rechtbank de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in het primaire besluit duidelijk heeft gemaakt dat de aanvraag niet voldeed aan de eisen en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20371

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris om zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ‘als zelfstandige’ af te wijzen. Ook heeft de staatssecretaris aan eiser medegedeeld dat hij Nederland en de Europese Unie binnen vier weken moet verlaten.
2. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser bij het besluit van 26 augustus 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 september 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de verblijfsvergunning gebleven.
3. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Omdat eiser per abuis naar de verkeerde rechtbank is afgereisd is hij niet op de zitting verschenen. Aan zijn gemachtigde heeft eiser te kennen gegeven dat hij de zitting toch wenste door te laten gaan.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de verblijfsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De staatssecretaris heeft de aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Volgens de staatssecretaris kunnen de bij de aanvraag door eiser overgelegde stukken niet worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden.
8. Eiser vindt dat er wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat dit blijkt uit de overgelegde stukken die zijn meegezonden bij de aanvraag, zoals het ondernemingsplan met bijlagen, de jaarrekeningen en de kredietwaardigheidstoets van 20 augustus 2021. Met deze stukken heeft eiser immers aangetoond dat zijn bedrijf een wezenlijk Nederlands belang dient. De staatssecretaris dient de aanvraag hier dan ook aan te toetsen. Nu dit niet is gebeurd is het besluit in strijd met de onderzoeks- en motiveringsplicht.
Toetsingskader
9. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager, als na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, bij die nieuwe aanvraag gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (rechtens relevante nova) naar voren te brengen. Krachtens het tweede lid van deze bepaling mag het bestuursorgaan een opvolgende aanvraag afwijzen onder verwijzing naar een eerdere afwijzende beschikking als bij die aanvraag geen rechtens relevante nova worden vermeld.
10. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat onder rechtens relevante nova moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet voor dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, die niet voor het nemen het eerdere besluit konden en daarom behoorden te worden overgelegd. Als dit het geval is, dan is toch geen sprake van rechtens relevante nova als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog wordt aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
11. Als door het bestuursorgaan toepassing wordt gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dient de bestuursrechter aan de hand van de beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid te toetsen of het bestuursorgaan zich terecht en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van rechtens relevante nova.
Is er sprake van rechtens relevante nova?
12. Op 18 juni 2020 heeft eiser eenzelfde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel arbeid als zelfstandige bij Transportbedrijf [naam] B.V. Bij besluit van 21 augustus 2020 is deze aanvraag afgewezen. Het door eiser ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 12 oktober 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 februari 2021 heeft deze rechtbank , zittingsplaats Roermond, het door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Verweerder mag in redelijkheid verlangen dat eiser reeds bij zijn aanvraag de vereiste stukken overlegt, zoals een ondernemingsplan dat is onderbouwd met onder meer een op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse. Dat geldt ook nu eisers bedrijf een reeds bestaande onderneming is, en geen startend bedrijf. In het primaire besluit heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom het ondernemingsplan dat eiser heeft overgelegd echter summier en in algemene bewoordingen is opgesteld en niet volledig is. Zo heeft hij de informatie en de stukken die in het ondernemingsplan ontbreken, opgesomd. Ook heeft verweerder uiteen gezet waarom het ondernemingsplan geen gedegen markt- en concurrentieanalyse bevat. Niet inzichtelijk is of er behoefte bestaat aan de diensten van eiser. Eiser heeft weliswaar een met bronvermelding onderbouwde omschrijving gegeven van de transportsector in Nederland in de regio Venlo, maar het is niet duidelijk geworden welke positie de onderneming van eiser in deze markt inneemt. Niet duidelijk is verder wie de directe concurrenten van eiser zijn, wat hun sterke en zwakke punten zijn en waarin de onderneming van eiser zich ten opzichte van die concurrentie onderscheidt. Verweerder heeft ook opgesomd welke documenten ontbreken ter onderbouwing van de marktanalyse. Verweerder heeft voorts uitgelegd dat eiser zijn vakinhoudelijke expertise (opleiding en ervaring) niet heeft aangetoond en dat daardoor niet duidelijk is of eiser een opleiding heeft afgerond die van waarde is voor zijn werkzaamheden. Tot slot heeft verweerder het niet ten onrechte bevreemdend geacht dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat sinds 1 augustus 2019 de heer Tolga Dural werkzaam is binnen de onderneming, maar dat in het ondernemingsplan en de onderliggende stukken verder elke informatie over deze heer ontbreekt.
(…)

15. Ten aanzien van de stelling van eiser dat zijn onderneming geen negatieve invloed heeft op de markteconomie in Nederland en voor de werkgelegenheid in Nederland, overweegt de rechtbank dat dit niet ter beoordeling van verweerder is. De beoordeling van verweerder gaat uitsluitend over de vraag of de aanvraag van eiser voldoende is onderbouwd met de juiste stukken (het documentatievereiste) en niet over de vraag of op juiste wijze inhoudelijk is getoetst aan het criterium dat met de voorgenomen activiteiten een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Die inhoudelijke toets is voorbehouden aan de afdeling RVO van het ministerie van EZK. Deze afdeling kan een dergelijke beoordeling echter alleen maken op basis van een met stukken onderbouwd ondernemingsplan, zoals vermeld in Bijlage 8aa behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het VV 2000 en paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000. Nu dit, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, niet door eiser is overgelegd, is de aanvraag terecht niet voor advies voorgelegd.”

13. De rechtbank stelt vast dat eiser bij de indiening van de onderhavige aanvraag stukken heeft overgelegd waaronder een nieuw ondernemingsplan. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het nieuwe ondernemingsplan nog steeds geen gedegen markt- en concurrentieanalyse bevat. De marktanalyse in het nieuwe ondernemingsplan is namelijk nog steeds summier en in algemene bewoordingen opgesteld. Ook is nog steeds niet duidelijk welke positie de onderneming van eiser in de regionale markt gaat innemen. Ook wordt nog steeds niet vermeld wie de (directe) concurrenten zijn, wat hun sterke en zwakke punten zijn en waarin eisers onderneming zich ten opzichte van die concurrentie onderscheidt. Verder heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiser ook in het kader van deze aanvraag zijn vakinhoudelijke expertise (opleiding en werkervaring) niet inzichtelijk heeft gemaakt en met stukken heeft aangetoond. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich terecht en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is van rechtens relevante nova. Verder herhaalt de rechtbank onder verwijzing naar rechtsoverweging 15 van de geciteerde uitspraak dat de beoordeling van de staatssecretaris uitsluitend gaat over de vraag of de aanvraag van eiser voldoende is onderbouwd met de juiste stukken (het documentatievereiste) en niet over de vraag of op juiste wijze inhoudelijk is getoetst aan het criterium dat met de voorgenomen activiteiten een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. De beroepsgrond slaagt niet.

Is de hoorplicht geschonden?

14. Eiser voert tot slot aan dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden en wijst op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
15. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mag slechts van het horen worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
16. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris in het primaire besluit van 16 februari 2022 al duidelijk heeft gemaakt dat het nieuwe ondernemingsplan nog steeds geen gedegen markt- en concurrentieanalyse bevat. Eiser heeft in zijn bezwaargronden volstaan met de aankondiging dat de opsteller van het (nieuwe) ondernemingsplan om een inhoudelijke reactie zal worden gevraagd. Eiser heeft echter vervolgens geen inhoudelijke reactie van de opsteller van het ondernemingsplan ingebracht, terwijl hem duidelijk was dat die voor de beoordeling van zijn aanvraag essentieel was. De rechtbank verwijst ter vergelijking naar rechtsoverweging 5.2 van de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van der Wijngaart, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.