ECLI:NL:RBDHA:2023:10031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL23.8197, NL23.3711 en NL23.3713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verblijfsdocumenten op basis van vermoedens van schijnhuwelijk en onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de beroepen van twee eisers, een Bulgaarse en een Turkse nationaliteit, die beiden een verblijfsdocument in Nederland wilden aanvragen. De rechtbank heeft de aanvragen afgewezen op basis van vermoedens van een schijnhuwelijk en het niet voldoen aan de middelen van bestaan. De eisers hadden eerder aanvragen ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun recht op verblijf en dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een schijnhuwelijk. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer was met de beroepen. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van reële en daadwerkelijke arbeid en het hebben van voldoende middelen van bestaan voor het verkrijgen van een verblijfsdocument in Nederland. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de eisers niet in staat waren om tegenstrijdigheden in hun verklaringen op te helderen, wat bijdroeg aan de conclusie van een schijnhuwelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.8197 (beroep I), NL23.3711 (beroep II) en NL23.3713 (voorlopige voorziening II).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres], V-nummer: [v-nummer 1], eiseres

[eiser], V-nummer: [v-nummer 2], eiser
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2022 (primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, afgewezen.
Bij afzonderlijk besluit van 6 juli 2022 (primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsdocument EU/EER op grond van artikel 9, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 3 februari 2023 (bestreden besluiten I en II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit I en het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit II, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit I (NL23.8197). Eiser heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit II (NL23.3711) en daarmee samenhangend tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL23.3713).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 juni 2023 gevoegd op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De gemachtigde heeft zelf opgetreden als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1965 en heeft de Bulgaarse nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedag 2] 1980 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiseres wenst een verklaring van duurzaam verblijf in Nederland als burger van de Unie, vanwege het verrichten van arbeid in loondienst. Eiser stelt de partner van eiseres te zijn en wenst in die hoedanigheid op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vw een verblijfsdocument als gezinslid van een Unieburger.
Wat heeft verweerder besloten?
2.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres bij het primaire besluit I afgewezen, omdat eiseres niet met stukken heeft aangetoond dat zij reële en daadwerkelijke arbeid verricht of anderszins over voldoende middelen van bestaan beschikt. Daarom geniet eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland als economisch actieve of economisch niet-actieve Unieburger op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). In bezwaar zijn deze conclusies door verweerder gehandhaafd.
2.2
Bij het primaire besluit II heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsdocument EU/EER ook afgewezen. Nu eiseres geen rechtmatig verblijf heeft als economisch actieve dan wel economisch niet-actieve Unieburger, kan eiser niet de op grond van artikel 8.13, derde lid, aanhef en onder b van het Vb vereiste verklaring van inschrijving als burger van de Unie van eiseres overleggen. Daarom kan eiser geen verblijfsrecht ontlenen aan het bepaalde in artikel 8.13 van het Vb. Verweerder heeft de weigering van het verblijfsdocument EU/EER bij bestreden besluit II gehandhaafd.
2.3
Naar aanleiding van de aanvraag van eiser voor een verblijfsdocument EU/EER is bij verweerder het vermoeden ontstaan van een schijnhuwelijk tussen eisers. Na het houden van een hoorzitting met eisers in de bezwaarfase heeft verweerder bij het bestreden besluit II geconcludeerd dat eisers een huwelijk zijn aangegaan met als enige doel gebruik te kunnen maken van het in de Verblijfsrichtlijn [1] neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf. Daarom is aan eisers op grond van artikel 8.25 van het Vb rechtmatig verblijf in Nederland ontzegd en is vastgesteld dat eisers nooit rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Verweerder heeft in het bestreden besluit I namelijk ten onrechte overwogen dat eiseres geen vrije beschikking heeft over haar middelen van bestaan. Eiser en eiseres voeren samen als gehuwd stel een gezamenlijke huishouding en kunnen daarom beiden over hun gezamenlijke middelen beschikken. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit II ten onrechte het inkomen van eiser niet betrokken in de besluitvorming. Verweerder heeft zich namelijk ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van een schijnrelatie. Ten eerste heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door eiser tijdens de hoorzitting niet met de tegenstrijdigheden in de verklaringen te confronteren en hem geen mogelijkheid te bieden om daarop te reageren. Dit terwijl eiseres hier wel mee geconfronteerd werd en aan haar wel de mogelijkheid is geboden om hierop te reageren. Ten tweede waren onvoldoende indicatoren aanwezig om onderzoek naar een mogelijke schijnrelatie te starten. Tot slot heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat sprake is van tegenstrijdigheden, nu deze goed verklaarbaar zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eisers geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Middelen van bestaan
5.1
Niet in geschil is dat de inkomsten van eiseres onder de geldende norm [2] van ten minste 50 % van de toepasselijke bijstandsnorm liggen en dat eiseres dus niet als economisch actieve burger verblijf kan hebben. Ook niet in geschil is dat de som van de middelen van bestaan van eiseres onder het normbedrag als bedoeld in artikel 3.74 van het Vb ligt. Beoordeling van de vraag of eiseres al dan niet de vrije beschikking heeft over haar middelen van bestaan kan haar daarom niet baten, omdat vaststaat dat de door eiseres gestelde middelen van bestaan onder het normbedrag vallen en verder geen persoonlijke omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat ten aanzien van deze middeleneis een individuele beoordeling [3] gemaakt dient te worden door verweerder. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan het middelenvereiste als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b van het Vb en om die reden geen rechtmatig verblijf heeft als economisch niet-actieve Unieburger. Op grond daarvan heeft verweerder in het bestreden besluit II ook terecht het verblijfsdocument EU/EER aan eiser geweigerd, nu vaststaat dat hij geen rechten aan artikel 8.13 Vb kan ontlenen.
5.2
De aangevoerde beroepsgrond over het betrekken van de inkomsten van eiser bij de beoordeling maakt dit oordeel niet anders. Nog afgezien van de vraag of er al dan niet sprake is van een schijnhuwelijk tussen eiser en eiseres en of op die grond optelling van de gestelde middelen van bestaan gerechtvaardigd is, staat vast dat de som van de gestelde bestaansmiddelen niet het geldende normbedrag voor een echtpaar overtreft. Reeds daarom kan deze beroepsgrond niet slagen.
Schijnhuwelijk
6.1
De rechtbank stelt vast dat, anders dan de gemachtigde van eiser stelt, eiser wel is geconfronteerd met de tegenstrijdigheden van zijn verklaringen ten opzichte van de verklaringen van eiseres. Dit blijkt uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar, pagina 31 tot en met 34. Eiser heeft ook de mogelijkheid gehad hierop te reageren.. Ook eiseres heeft deze mogelijkheid gehad, blijkens pagina 34 tot en 37 van het hoorverslag.
6.2
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder in dit geval terecht heeft geconcludeerd dat voldoende indicatoren van toepassing waren om een onderzoek naar misbruik van het recht op vrij verkeer door eisers in te stellen. Niet in geschil is dat eiser de Europese Unie illegaal is ingereisd, illegaal in Nederland heeft verbleven en dat eiseres sinds haar komst naar Nederland geen inkomen uit arbeid meer ontvangt. Verweerder heeft daarnaast mogen betrekken dat op voorhand niet bekend was dat eisers Turks als gemeenschappelijke taal hebben, nu niet uitgesloten is dat de overgelegde printscreens van een whatsappgesprek in het Turks achteraf vertaald zijn met een vertaalprogramma. Bovendien tonen deze niet aan dat eiser en eiseres onderling ook altijd Turks met elkaar spreken. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat het bevreemding wekt dat eisers sinds 22 november 2021 ingeschreven staan op hetzelfde adres in de Nederlandse Basisregistratie Personen (BRP), terwijl uit de Whatsappgesprekken blijkt dat referente in januari 2022 nog in Duitsland verbleef. De stelling dat eisers in de eerste maand kort na hun ontmoeting via social media contact onderhielden is niet met stukken onderbouwd.
Alles bij elkaar gezien is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende indicatoren voor een onderzoek naar een mogelijk schijnhuwelijk aanwezig heeft mogen zien.
6.3
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat eisers met hun stellingen in beroep de tegenstrijdigheden niet hebben weten op te helderen. Op grond van vaste rechtspraak [4] mag van een vreemdeling en de betreffende referent worden verwacht dat zij over belangrijke gebeurtenissen in hun gemeenschappelijke leven, ook al hebben die zich lange tijd geleden afgespeeld, eensluidend kunnen verklaren. Ondanks gelijkluidende verklaringen op enige punten, blijft vast staan dat eisers op essentiële onderdelen van hun gestelde relatie niet eensluidend hebben kunnen verklaren, te weten de eerste ontmoeting, het contact na de eerste ontmoeting, de ontwikkeling naar een liefdesrelatie en de samenwoning in Rotterdam. Nu deze essentiële onderdelen zien op aspecten die een duurzame, affectieve relatie onderscheidt van een relatie tussen huisgenoten of vrienden, heeft verweerder in zijn oordeel over mogelijk misbruik van het recht op vrij verkeer door eisers terecht doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan de tegenstrijdige verklaringen op deze onderdelen.
6.4
Alles bij elkaar in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat sprake is van een schijnhuwelijk tussen eisers en dat om die reden het recht op vrij verkeer en verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn terecht aan eisers is ontzegd op grond van artikel 8.25 van het Vb.
Wat is de conclusie?
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening (NL23.3713) wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het samenhangende beroep (NL23.3711) en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [5]
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met de uitspraak in de beroepen, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende het recht op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
2.Zie paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), in samenhang met artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a van het Vb.
3.Zoals bedoeld in artikel 8, vierde lid, eerste volzin van de Verblijfsrichtlijn.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2434.
5.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.