ECLI:NL:RBDHA:2023:10006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
SGR 23/1409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van zorgtoeslag en kindgebonden budget op basis van gewijzigd inkomen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget voor het jaar 2021. Eiseres ontving in 2021 voorschotten op basis van een geschat inkomen van € 21.507, maar na een melding van de Basisregistratie Inkomensgegevens (BRI) bleek haar werkelijke inkomen € 27.000 te zijn. Dit leidde tot een terugvordering van teveel betaalde voorschotten door de Belastingdienst.

Eiseres betoogde dat een nabetaling van het UWV van € 5.993,37 buiten beschouwing moest worden gelaten bij de berekening van haar toeslagen. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst gehouden was het door de inspecteur bij de aanslag inkomstenbelasting vastgestelde verzamelinkomen te volgen. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke mogelijkheid was om de nabetaling buiten beschouwing te laten en dat de terugvordering rechtmatig was.

De rechtbank overwoog verder dat eiseres niet in haar belangen was geschaad, omdat zij op de hoogte was van de mogelijke gevolgen van de nabetaling en dat haar persoonlijke omstandigheden geen aanleiding gaven om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding en terugbetaling van griffierecht af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van eiseres over het jaar 2021 definitief vastgesteld op respectievelijk € 585 en € 2.269 en de teveel betaalde voorschotten van respectievelijk € 705 en € 175 teruggevorderd.
Verweerder heeft bij besluit van 7 februari 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft in reactie hierop aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft over het jaar 2021 voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget ontvangen op basis van een geschat inkomen van € 21.507. Op 25 mei 2022 heeft verweerder vanuit de Basisregistratie Inkomensgegevens (BRI) een melding gekregen dat het inkomen van eiseres voor het jaar 2021 € 27.000 bedraagt. Bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, is verweerder voor de toeslagen daarom uitgegaan van een toetsingsinkomen in 2021 van € 27.000. Verweerder heeft op basis daarvan de zorgtoeslag en het kindgebonden budget definitief berekend en de teveel ontvangen voorschotten over 2021 teruggevorderd.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres stelt dat de door haar in 2021 ontvangen nabetaling van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ten bedrage van € 5.993,37 buiten beschouwing dient te worden gelaten bij de berekening van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Als het UWV geen fout had gemaakt waardoor de nabetaling is ontstaan en de betreffende toeslag op haar WIA-uitkering op tijd en maandelijks had uitbetaald, was de terugvordering niet ontstaan. Daarnaast stelt eiseres dat verweerder geen rekening houdt met haar persoonlijke situatie en haar belangen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Voor zover eiseres stelt dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaar tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten, overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat op 31 januari 2023 telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen eiseres en verweerder naar aanleiding van het door eiseres ingediende bezwaar. Uit de door verweerder overgelegde gespreksnotitie blijkt dat verweerder tijdens dat gesprek heeft toegelicht dat voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget geen bijzonder inkomen buiten beschouwing gelaten kan worden en dat eiseres heeft aangegeven dit vreemd te vinden maar de uitleg van verweerder te zullen accepteren. Verder heeft zij aangegeven geen hoorzitting te willen en geen bijzondere omstandigheden te melden te hebben. Gesteld noch gebleken is dat de gespreksnotitie een onjuiste weergave is van de feiten. De stelling van eiseres slaagt dan ook niet.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder gehouden is ter bepaling van de draagkracht, waarvan het recht op en de hoogte van de toeslagen afhankelijk is, het door de inspecteur bij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2021 vastgestelde verzamelinkomen te volgen, hetgeen verweerder ook heeft gedaan. [1] Daarbij heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om de nabetaling in 2021 van het UWV, waarbij een bedrag is uitgekeerd dat betrekking heeft op de periode van 12 februari 2019 tot en met 31 januari 2021, buiten beschouwing te laten, omdat verweerder bij de vaststelling van het recht op toeslag gebruik moet maken van het authentieke inkomensgegeven dat is vastgelegd in de BRI. Verweerder heeft, anders dan bij de huurtoeslag, wat betreft de zorgtoeslag en het kindgebonden budget geen wettelijke mogelijkheid ter beschikking voor het buiten beschouwing laten van een nabetaling. Voor zover eiseres het niet eens is met het vastgestelde inkomen, dient zij zich tot de inspecteur van de inkomstenbelasting te wenden. Zoals verweerder ook naar voren heeft gebracht, is verweerder op grond van artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) verplicht om een definitieve berekening van de toeslagen te herzien als er een wijziging van een inkomensgegeven heeft plaatsgevonden.
5. Doordat er dus een verschil is tussen het opgegeven geschatte toetsingsinkomen en het daadwerkelijke toetsingsinkomen, heeft eiseres een te hoog bedrag aan voorschotten ontvangen. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir is het uitgangspunt dat verweerder het volledige bedrag terugvordert. Verweerder kan van volledige terugvordering afzien, indien de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de met die terugvordering te dienen doelen. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [2]
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot het daarmee te dienen doel. Het doel van de terugvordering omschrijft verweerder als de rechtmatige besteding van publieke middelen. In het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022 (nr. 2022-21478; het Verzamelbesluit), is het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen opgenomen. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, verweerder kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. In het Verzamelbesluit zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen en is vermeld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk voor het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Dat is het geval in de situatie van eiseres. Door de nabetaling van het UWV is het daadwerkelijke inkomen over het jaar 2021 hoger uitgevallen dan het eerder geschatte inkomen. Verweerder heeft in dit verband nog toegelicht dat de nabetaling niet is ontstaan door een fout van het UWV, maar doordat eiseres pas op 25 januari 2021 een toeslag op haar WIA-uitkering heeft aangevraagd en niet al bij aanvang van de WIA-uitkering. Verweerder heeft in dat verband overigens geen informatieplicht jegens eiseres. Verweerder heeft verder toegelicht dat als eiseres de toeslag op haar WIA-uitkering wel op het juiste moment had gehad en verspreid over een langere periode, eiseres in die periode een lager bedrag aan toeslagen had ontvangen dan nu het geval is geweest. Dat de nabetaling in het jaar 2021 heeft plaatsgevonden, maakt volgens verweerder dus niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Daar komt bij dat eiseres in de toekenningsbrief van het UWV van 4 februari 2021 gewezen is op de mogelijke gevolgen van de nabetaling voor haar toeslagen. Eiseres had toen kunnen weten dat zij haar geschatte inkomen over 2021 diende aan te passen. Indien eiseres vanwege haar gezondheidstoestand moeite had met het begrijpen van hetgeen vermeld stond in de toekenningsbrief van het UWV, had zij op dat moment hulp moeten inschakelen. De gezondheidstoestand van eiseres maakt, hoe verdrietig dit op zichzelf ook is, het voorgaande niet anders. Dat eiseres hersenletsel heeft is bovendien een omstandigheid die niet bekend was bij verweerder. In het Verzamelbesluit is tevens uiteen gezet dat financiële omstandigheden van de belanghebbende ook geen aanleiding zijn om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Reden hiervoor is dat de belanghebbende verweerder kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling te treffen, waarna verweerder aan de hand van de financiële gegevens van de belanghebbende nagaat wat de betalingscapaciteit is. De financiële situatie van eiseres kan dus ook niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd, zijn bijzondere omstandigheden ook overigens niet gebleken.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.