ECLI:NL:RBDHA:2023:10000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 10 juli 2023, wordt het beroep van eiser, een Pakistaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 6 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had zich op 8 oktober 2022 in Ter Apel gemeld en op 19 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de loopbrief die eiser op 8 oktober 2022 heeft ontvangen, niet kan worden aangemerkt als een formele indiening van een verzoek om internationale bescherming. De staatssecretaris heeft gemotiveerd dat de loopbrief niet voldoet aan de vereisten van de Dublinverordening, omdat deze niet als een door de autoriteiten opgesteld document kan worden beschouwd. De rechtbank volgt de staatssecretaris in dit standpunt en concludeert dat de formele indiening van het asielverzoek op 19 oktober 2022 heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. Eiser zal worden overgedragen aan Frankrijk en krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16604

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Pakistaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek van eiser een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.16605) op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft zich op 8 oktober 2022 in Ter Apel gemeld en heeft op 19 oktober 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit EU-Vis is gebleken dat eiser op 10 augustus 2022 door Frankrijk in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, welke geldig was van 12 september 2022 tot 7 oktober 2022. Het visum was minder dan zes maanden verlopen ten tijde van de asielaanvraag in Nederland.
2.1.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 12 januari 2023 bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft hier niet tijdig [2] op gereageerd. Daarom staat sinds 13 maart 2023 de verantwoordelijkheid van Frankrijk vast op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening. Op 13 maart 2023 heeft Frankrijk alsnog het overnameverzoek geaccordeerd op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank zal beoordelen of het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, terecht is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Allereerst wijst eiser naar de zienswijze van 26 mei 2023. Daarin is onder verwijzing naar het arrest Mengesteab van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJEU) van 26 juli 2017 [3] uitgebreid betoogd dat de loopbrief van 8 oktober 2022 aangemerkt dient te worden als een door een overheidsinstantie opgesteld document dat geldt als bewijs dat de vreemdeling om internationale bescherming heeft verzocht, en dat op grond daarvan het claimverzoek aan Frankrijk te laat is verzonden en daarom Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
5.1.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), gemotiveerd dat een loopbrief niet aangemerkt kan worden als een verzoek om internationale bescherming door middel van het ‘daartoe geëigende formulier’ en om die reden niet kan worden beschouwd als een handeling die in de Dublinverordening opgenomen termijn doet aanvangen. Eiser volgt dit argument niet, omdat de Afdelingsjurisprudentie waar de staatssecretaris naar verwijst enerzijds dateert van voor het arrest Mengesteab en anderzijds omdat in de betreffende procedure geen uitdrukkelijk beroep is gedaan op het arrest Mengesteab. Dat een loopbrief zoals de staatssecretaris stelt niet is bedoeld om de bevoegde autoriteiten te informeren dat er verzocht is om internationale bescherming, kan eiser evenmin volgen. De loopbrief vermeldt duidelijk dat eiser zich heeft gemeld voor een ‘eerste aanvraag’ en vermeldt alle gegevens die nodig zijn om te bevestigen dat de derdelander om bescherming heeft verzocht. De staatssecretaris geeft bovendien aan dat de loopbrief dient om het logistieke proces in te leiden. Ter zitting heeft eiser nog opgemerkt dat de IND-medewerker van de aanmeldbalie de loopbrief afgeeft en toen al bekend was met de gegevens om een claimverzoek aan Frankrijk te doen. Verder merkt eiser ter zitting nog op dat de vreemdeling op het moment van de registratie ook opvang krijgt, wat betekent dat hij rechtmatig verblijf heeft en er dus op duidt dat de loopbrief wel als aanvraag dient te worden beschouwd. Bovendien wijst eiser op artikel 3.107 van het Vreemdelingenbesluit 2000, waaruit volgt dat een registratie binnen drie dagen moet zijn afgerond. Gelet op die termijn had verweerder uiterlijk tot 11 januari 2023 om een overnameverzoek te versturen.
5.2.
Tot slot is van belang dat de Afdeling bij schrijven van 9 mei 2023, naar aanleiding van het arrest Mengesteab, in een andere zaak aanvullende vragen heeft gesteld aan de staatssecretaris. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij nog geen kennis heeft kunnen nemen van de antwoorden die de staatssecretaris heeft gegeven. Eiser merkt op voorhand op dat het logistieke proces dusdanig is ingericht dat asielzoekers in Ter Apel na de voorinschrijving door de IND een volgnummer en een loopbrief ontvangen [4] . Eiser meent dat ‘de verantwoordelijke autoriteit’, namelijk de IND, dan dus al op de hoogte is van de loopbrief (de rechtbank begrijpt hier dat bedoeld zal zijn ‘
van de wens om asiel aan te vragen’).
6. De staatssecretaris heeft zich, onder verwijzing naar en toevoeging van de brief met de antwoorden van de staatssecretaris op de door de Afdeling gestelde vragen d.d. 25 mei 2023, in onderhavige procedure op het standpunt gesteld dat de loopbrief geen document is dat geldt als bewijs dat de vreemdeling om internationale bescherming heeft verzocht. De loopbrief is volgens de staatssecretaris niet gelijk aan een ‘door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal dat door de bevoegde autoriteiten is ontvangen’ als bedoeld in het arrest Mengesteab. De loopbrief heeft een ander doel en een andere strekking en is slechts onderdeel van een logistiek/procesmatig proces bij de eerste aanmelding/voorregistratie van een vreemdeling in Nederland. De loopbrief is niet bedoeld om de bevoegde autoriteiten te informeren, dan wel om als bewijs te dienen, dat er door de vreemdeling daadwerkelijk en met zekerheid is verzocht om internationale bescherming. De staatssecretaris stelt verder dat het gegeven dat een medewerker achter de aanmeldbalie uit efficiency een overweging maakt dat het gaat om spoor 1 (Dublin), niet maakt dat sprake is van een aanvraag. Verder heeft de staatssecretaris toegelicht dat ook na de voorregistratie loopbrieven aan vreemdelingen worden verstrekt, die dienstdoen als verwijsbrief met informatie waar iemand zich moet melden of met wie de vreemdeling een afspraak heeft. Tot slot stelt verweerder dat het gegeven dat iemand, na de voorregistratie, opvang krijgt, niet automatisch betekent dat er rechtmatig verblijf bestaat. Volgens verweerder gaat deze omgekeerde redenering niet op.
7. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiser zich op 8 oktober 2022 in het aanmeldcentrum in Ter Apel heeft gemeld en daar diezelfde dag een loopbrief heeft ontvangen. Deze loopbrief vermeldt onder meer dat het gaat om een eerste aanvraag, de datum en tijd van aankomst, het geslacht, een logenummer en een V-nummer, een foto van eiser, het aantal stuks bagage, en de notitie bijzonderheden
‘Spoor 1, Visum FRA < 6 mnd verlopen.’. Op 19 oktober 2022 heeft eiser het formulier voor de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (het zogenoemde M35-H-formulier) ondertekend.
7.1.
Uit de rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat op grond van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening moet worden uitgegaan van de formele indiening van een verzoek om internationale bescherming door middel van het ‘daartoe geëigende formulier’ als de handeling die de in de Dublinverordening opgenomen termijn van drie maanden doet aanvangen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht de formele indiening van het asielverzoek van 19 oktober 2022, de datum waarop eiser het M35-H-formulier heeft ondertekend, als uitgangspunt genomen om te beoordelen of het overnameverzoek tijdig is ingediend.
7.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat niet van deze Afdelingsjurisprudentie kan worden uitgegaan, gelet op hetgeen is overwogen in het arrest Mengesteab. Volgens het HvJEU, zie rechtsoverweging 103 in het arrest Mengesteab, moet artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening zo worden uitgelegd dat een verzoek om internationale bescherming wordt geacht te zijn ingediend wanneer een door een overheidsinstantie opgesteld document dat geldt als bewijs dat een derdelander om internationale bescherming heeft verzocht, is ontvangen door de instantie die is belast met de uitvoering van de verplichtingen die uit genoemde verordening voortvloeien en in voorkomend geval ook wanneer alleen de belangrijkste inlichtingen in een dergelijk document, maar niet het document zelf of een afschrift daarvan, door die instantie zijn ontvangen. Het uiten van de wens om asiel aan te vragen kan niet gelijkgesteld worden aan het door de Duitse autoriteiten gebruikte document dat in de zaak Mengesteab is beoordeeld door het HvJEU. In die zaak had Mengesteab op 14 september 2015 asiel aangevraagd en een formulier ontvangen waarop stond dat hij dat had gedaan, terwijl de formele indiening van het asielverzoek pas op 22 juli 2016 gebeurde.
7.3.
Eiser kan in onderhavige zaak echter niet gevolgd worden in zijn stelling dat de loopbrief die hij heeft ontvangen kan worden aangemerkt als een ‘door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal dat door de bevoegde autoriteiten is ontvangen’. De loopbrief die eiser heeft ontvangen heeft geen wettelijke grondslag en kan slechts als een administratie registratie van eiser bij het aanmeldcentrum Ter Apel worden beschouwd. Zoals volgt uit de antwoorden van de staatssecretaris op de vragen van de Afdeling d.d. 23 mei 2023 – welke antwoorden door de rechtbank zijn opgevraagd en voor de zitting aan het dossier zijn toegevoegd – worden de gegevens die staan vermeld op de loopbrief opgeslagen in het Smartflow systeem, waarvoor alleen de medewerkers van de aanmeldbalie in Ter Apel (bevolkingsregistratie) geautoriseerd zijn om dit te raadplegen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het gegeven dat deze medewerker uit efficiency een notitie maakt dat eiser zich in spoor 1 bevindt, niet maakt dat wel sprake is van een aanvraag. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat nu de vreemdeling na de voorregistratie direct opvang geniet, betekent dat sprake is van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt terecht dat de omgekeerde redenering niet opgaat. Gelet hierop kan de loopbrief niet worden aangemerkt als een formele indiening van een verzoek om internationale bescherming. De rechtbank is van oordeel dat het overnameverzoek binnen de termijn van drie maanden (zie artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening) na de asielaanvraag tijdig is gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Eiser zal worden overgedragen aan Frankrijk. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 22, eerste lid, van de Dublinverordening.
3.ECLI:EU:C:2017:587.
4.Zie de brief SvJ TK 16937, vergaderjaar 2021-2022, nr. 2986.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:130 (bevestiging van ECLI:NL:RBDHA:2022:14985), van 16 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:446, van 24 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1833 en van 6 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:3895.