Overwegingen
1. Eiser stelt van Roemeense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1978] .
Elektronische ondertekening maatregel van bewaring
2. De gemachtigde van eiser voert aan dat de elektronische handtekening van de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig is. Zij heeft geprobeerd om de elektronische handtekening van de maatregel van bewaring te controleren. De verificatie geeft bij haar aan: ‘handtekening problematisch’.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting geeft verweerder aan dat problemen met de verificatie van de elektronische handtekening vaker voorkomen. Meestal ligt dit aan een oudere versie van Adobe, waardoor de elektronische handtekening van de maatregel van bewaring niet goed te controleren is. Tijdens de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de verificatie van de handtekening op haar systeem wél lukt. Wanneer de maatregel van bewaring buiten het digitaal dossier in de PDF-viewer wordt geopend en op de
handtekening wordt geklikt, blijkt namelijk dat de handtekening geldig is en dat het
document niet is gewijzigd nadat het is ondertekend. De rechtbank is dus van oordeel dat de handtekening op de maatregel van bewaring correct en rechtsgeldig is1. De beroepsgrond faalt.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Eiser heeft alle gronden betwist. Verweerder heeft de lichte grond 4a ter zitting ingetrokken. Ter betwisting van de zware gronden 3b en 3c heeft eiser aangevoerd dat de motivering in de maatregel van bewaring ziet op de situatie van vóór zijn verwijdering naar Roemenië op 30 juli 2021 en niet op de huidige situatie. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij een wijkagent had gesproken. Hij meende dat hij zich daarmee had gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Hij heeft zich dus niet onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft toegelicht op grond van welke feiten en omstandigheden de gronden onder 3b en 3c van toepassing zijn. Dat verweerder heeft gerefereerd aan feiten en omstandigheden die zich hebben afgespeeld vóór de verwijdering van eiser naar Roemenië op 30 juli 2021, laat onverlet dat deze feiten en omstandigheden ook nu nog feitelijk juist zijn. Al om die reden kunnen de gronden onder 3b en 3c ten grondslag aan de maatregel van bewaring worden gelegd.
De omstandigheid dat eiser op de eerste dag na zijn aankomst in Nederland een wijkagent heeft gesproken, is onvoldoende voor de stelling dat hij daarmee heeft voldaan aan zijn verplichting om zich te melden in het kader van het toezicht op vreemdelingen. Hiertoe had eiser zich tot de vreemdelingenpolitie moeten wenden. De beroepsgronden falen dus.
7. Uit 6. vloeit voort dat de gronden 3b en 3c terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Deze twee gronden kunnen deze maatregel zelfstandig dragen en staven al dat er ten aanzien van eiser een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen is. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel van bewaring behoeven daarom geen bespreking meer.
1. Zie in dit verband o.m. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:543. 8. Eiser stelt dat hij niet zal meewerken aan een coronatest. Hij kan ook niet tot medewerking gedwongen worden. Dat betekent dat hij niet kan worden uitgezet naar Roemenië.
9. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 13 januari 20222. Kort samengevat is in deze uitspraak geoordeeld dat wanneer een vreemdeling weigert om mee te werken aan een coronatest, dit niet leidt tot het oordeel dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Overigens heeft eiser ter zitting verklaard dat hij met het oog op zijn geplande uitzetting op 28 januari 2022 wél zal meewerken aan de coronatest. Het zicht op uitzetting naar Roemenië is daarmee onverkort aanwezig. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt. Bij het vertrekgesprek van 13 januari 2022 was er geen tolk aanwezig. Hierdoor kan dit vertrekgesprek niet worden aangemerkt als essentiële uitzettingshandeling.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Sinds het ingaan van de maatregel van bewaring heeft verweerder verschillende handelingen verricht met het oog op het vertrek van eiser. Zo heeft verweerder op 13 januari 2022 een vlucht aangevraagd en een akkoord gekregen voor een vlucht op 20 januari 2022. Omdat eiser op 18 januari 2022 had geweigerd om mee te werken aan een coronatest, heeft verweerder de vlucht van 20 januari 2022 geannuleerd en direct een nieuwe vlucht aangevraagd. Nog diezelfde dag heeft verweerder een akkoord ontvangen voor een vlucht op 28 januari 2022 en heeft verweerder deze vlucht ook geboekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus ook los van het vertrekgesprek op 13 januari 2022 voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser gewerkt. Het geschilpunt over de vraag of het vertrekgesprek van 13 januari 2022 als essentiële handeling kan worden aangemerkt, behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser voert aan dat in de maatregel van bewaring onvoldoende gemotiveerd is waarom verweerder niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Volgens eiser heeft verweerder een aantal factoren niet meegenomen in zijn afweging.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser na een eerdere verwijdering is teruggekeerd naar Nederland en dat hij zich vervolgens niet heeft gemeld bij de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op vreemdelingen. Daar komt volgens verweerder bij dat eiser eerder heeft aangegeven dat hij niet zelfstandig naar Roemenië zal vertrekken en dat hij ook niet zal meewerken aan een gedwongen vertrek naar dat land. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser heeft verder zelf ook geen feiten en omstandigheden aangedragen op basis waarvan verweerder alsnog had moeten afzien van de maatregel van bewaring. Ook deze beroepsgrond faalt.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.