ECLI:NL:RBDHA:2022:993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
C/09/621059 / KG ZA 21-1115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over non-concurrentiebeding in franchiseovereenkomst tussen franchisegever en voormalig franchisenemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Multicopy Netherlands B.V. en verschillende gedaagden, waaronder [BV I] en [BV II]. De zaak betreft de vraag of de gedaagden zich hebben gehouden aan een non-concurrentiebeding dat was opgenomen in een franchiseovereenkomst tussen Multicopy en [BV II]. Multicopy stelt dat [BV II] en [gedaagde sub 4] onrechtmatig handelen door de activiteiten van [BV II] voort te zetten via [BV I], terwijl het non-concurrentiebeding nog van kracht is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in Den Haag betwisten, maar oordeelt dat deze bevoegdheid bestaat, gezien de aard van het kort geding en het spoedeisend belang van de zaak. De rechtbank heeft de vorderingen van Multicopy afgewezen, omdat niet aannemelijk is geworden dat de gedaagden het non-concurrentiebeding hebben overtreden. De rechtbank oordeelt dat Multicopy als in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moet vergoeden aan de gedaagden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/621059 KG ZA 21-1115
Vonnis in kort geding van 4 februari 2022
in de zaak van
Multicopy Netherlands B.V.te Almere,
eiseres,
advocaten mrs. P.J.B. van Deurzen en T.P. Timmers te Den Haag,
tegen:

1.[BV I] te [plaats 1] ,

2.
[gedaagde sub 2]te [plaats 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.L. Berkel te Veenendaal,
en

3.[BV II] te [plaats 1] ,

4.
[gedaagde sub 4]te [plaats 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.W.M. Roozeboom te Schiedam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Multicopy’, ‘ [BV I] ’, ‘ [gedaagde sub 2] ’, ‘ [BV II] ’ en ‘ [gedaagde sub 4] ’. Gedaagden sub 1 en 2 worden gezamenlijk ook aangeduid als ‘ [BV I c.s.] ’ en gedaagden sub 3 en 4 als ‘ [BV II c.s.] ’

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord van [BV II c.s.] ;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord van [BV I c.s.] ;
- de op 19 januari 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door Multicopy pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting heeft Multicopy gehecht aan haar pleitnotities nog een nadere productie overgelegd, namelijk de publicatiestukken van de jaarrekening 2020 van [BV II] . [BV II c.s.] hebben bezwaar gemaakt tegen deze stukken. Dit bezwaar wordt gepasseerd. De betreffende stukken zijn van de hand van [BV II c.s.] en dus bekend voor hen. Daar komt bij dat Multicopy ter zitting, in haar pleitnota, heeft geciteerd uit de betreffende stukken en dat [BV II c.s.] de naar aanleiding van dat citaat ingenomen stelling van Multicopy niet heeft betwist. Behoudens de verwijzing naar genoemd citaat, zijn de stukken niet relevant bij de beoordeling van de stellingen van Multicopy. Dat [BV II c.s.] op enigerlei wijze door overlegging van die stukken ter zitting in haar (proces)belangen wordt geschaad is (bovendien) niet gebleken.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Multicopy is een franchisegever. Zij heeft een formule ontwikkeld op het gebied van de exploitatie van een grafisch dienstverlenend bedrijf.
2.2.
[gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV I] .
2.3.
[gedaagde sub 4] is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV III] (hierna: [BV III] ). [BV III] is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV II] . Daarnaast is [BV III] eigenaar van het bedrijfspand te [plaats 1] , [adres 1] (hierna: het bedrijfspand).
2.4.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] hebben een relatie met elkaar en wonen samen.
2.5.
Vanaf 1991 tot 10 oktober 2021 gold tussen Multicopy, als franchisegever, en [BV II c.s.] een franchiseovereenkomst. Laatstelijk zijn de in dat verband tussen Multicopy en [BV II c.s.] geldende afspraken neergelegd in de op 8 maart 2019 ondertekende franchiseovereenkomst (hierna: de overeenkomst). [gedaagde sub 4] heeft deze overeenkomst namens [BV II] als ‘franchisenemer’ en voor zichzelf als ‘franchisenemer in privé’ ondertekend. De overeenkomst heeft terugwerkende kracht tot 10 oktober 2016 en is aangegaan voor een periode van vijf jaar (tot 10 oktober 2021).
2.6.
In de overeenkomst is in artikel 8.11 een non-concurrentiebeding opgenomen. Dit beding luidt als volgt:
“Franchisenemer en franchisenemer in privé zullen rechtstreeks noch indirect gedurende één jaar na beëindiging van de franchise-overeenkomst in het vestigingspunt goederen en diensten verkopen die kunnen concurreren met de goederen en diensten die het voorwerp zijn van deze franchise-overeenkomst.”
Verder is in artikel 9.10 van de overeenkomst een forumkeuze overeen gekomen. Dit beding luidt als volgt:
“Deze overeenkomst en alle daaruit voortvloeiende overeenkomsten worden bij uitsluiting beheerst door en geïnterpreteerd in overeenstemming met het Nederlands recht.
Alle geschillen, welke mochten ontstaan naar aanleiding van deze overeenkomst dan wel van nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg mochten zijn worden berecht de door rechter bevoegd te Amsterdam.”
2.7.
Op grond van de franchiseovereenkomst exploiteerde [BV II] tot 10 oktober 2021 Multicopy-vestigingen in [plaats 1] (in het bedrijfspand) en in [plaats 2] (aan het adres [adres 2] ). [gedaagde sub 2] was als werknemer in dienst bij [BV II] . Zij heeft haar arbeidsovereenkomst bij brief van 30 juli 2021 opgezegd met ingang van 31 augustus 2021.
2.8.
Bij brief van 5 oktober 2020 hebben [BV II c.s.] de overeenkomst met Multicopy met inachtneming van een opzegtermijn van 1 jaar opgezegd tegen 10 oktober 2021.
2.9.
[BV I] is opgericht op 5 juli 2021 en huurt op grond van een op 9 oktober 2021 ondertekende huurovereenkomst met ingang van 11 oktober 2021 het bedrijfspand van [BV III] . Sinds (omstreeks) die datum exploiteert [BV I] haar onderneming, gericht op grafische dienstverlening, vanuit het bedrijfspand.
2.10.
Bij brief van 13 oktober 2021 heeft Multicopy [BV I c.s.] aangeschreven en als volgt bericht, voor zover nu relevant:
“(…)
U zet, althans door middel van [BV I] , de activiteiten van [BV II] feitelijk voort. U maakt daarbij gebruik van de kennis die u en uw partner gedurende vele jaren bij Multicopy hebben opgedaan. U maakt niet alleen gebruik van de kennis van cliënte, maar ook van het klantenbestand door relaties van Multicopy aan te schrijven via [BV I] met als doel die relaties er toe te bewegen om voortaan met [BV I] zaken te doen.
Ik stel vast dat u met die handelwijze apert onrechtmatig jegens mijn cliënte handelt. U zet buiten de gemaakte afspraken met [BV II] om de bestaande onderneming voort, buiten de Multicopy organisatie om. U wist, althans had kunnen weten dat dit contractueel niet was toegestaan gedurende 1 jaar na de opgezegde franchiseovereenkomst. U weet dat [BV II] wanprestatie pleegt jegens mijn cliënte door u in staat te stellen de bestaande onderneming onder eigen naam voort te zetten. Door van die wanprestatie te profiteren, handelt u onrechtmatig jegens cliënte.
(…) U zet het bedrijf van uw partner op dezelfde locatie, met dezelfde middelen en hetzelfde klantenbestand voort. Mijn cliënte maakt daartegen ernstig bezwaar en stelt u aansprakelijk voor de schade die zij daardoor lijdt.
Ik sommeer u derhalve om met onmiddellijke ingang de exploitatie van de ondernemingen te [plaats 1] en [plaats 2] te staken en gestaakt te houden tot 10 oktober 2022 en om tot die datum geen (zakelijke) samenwerking te onderhouden op welke wijze dan ook met [BV II] en haar bestuurder wat betreft de exploitatie van een met mijn cliënte concurrerende onderneming vanuit genoemde locaties.
(…)”
[BV I c.s.] hebben de exploitatie van de onderneming in [plaats 1] naar aanleiding van deze sommatie niet gestaakt.
2.11.
Op 4 november 2021 is vanaf het e-mailadres “ [e-mailadres] ” een e-mail aan een derde verzonden met de volgende inhoud:
“Per 10 oktober liep mijn franchisecontract af.
We hebben nu een eigen merk in de markt gezet voor onze twee vestigingen;
[website]
daar hebben we diverse mailingkaarten over verstuurd maar die zijn vast naar [X] gestuurd ben ik bang.”

3.Het geschil

3.1.
Multicopy vordert, zakelijk weergegeven:
­ [BV II c.s.] te gebieden het non-concurrentiebeding na te komen en elke betrokkenheid bij concurrerende activiteiten vanuit de locaties in [plaats 1] en [plaats 2] te staken en gestaakt te houden;
­ gedaagden ieder voor zich dan wel tezamen, te veroordelen om met onmiddellijke ingang de exploitatie van de ondernemingen te [plaats 1] in het bedrijfspand en te [plaats 2] aan het adres [adres 2] te staken en gestaakt te houden tot 10 oktober 2022 en om tot die datum geen soortgelijke activiteiten te verrichten als bedoeld in artikel 8.11 van de overeenkomst in hetzelfde vestigingspunt als bedoeld in artikel 8.11 van de overeenkomst;
­ [BV I c.s.] te gebieden geen (zakelijke) samenwerking te onderhouden met [BV II] en/of [gedaagde sub 4] wat betreft de exploitatie van een met Multicopy concurrerende onderneming van uit de genoemde locaties te [plaats 2] en [plaats 1] ;
­ gedaagden te gebieden dat de website van [BV I] ( [website] ) per direct verwijderd wordt en verwijderd blijft tot 10 oktober 2022;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van gedaagden, ieder voor zich dan wel tezamen, in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe voert Multicopy – samengevat – het volgende aan. [BV II] , althans [gedaagde sub 4] schendt het non-concurrentiebeding uit de overeenkomst door zijn partner in staat te stellen de onderneming feitelijk voort te zetten. Er is sprake van een flagrante schending door [gedaagde sub 4] : via een doelbewust opgezette constructie via en met zijn partner probeert hij de overtreding van het non-concurrentiebeding te bedekken. [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] hebben met elkaar afspraken gemaakt over voortzetting van de activiteiten van de onderneming. [gedaagde sub 2] profiteert van de wanprestatie van [gedaagde sub 4] en maakt gebruik van de kennis en kunde en het klantenbestand van [gedaagde sub 4] . Dat is onrechtmatig jegens Multicopy. [gedaagde sub 2] heeft gedurende de looptijd van de franchiseovereenkomst met [BV II c.s.] in materieel opzicht steeds mede als ondernemer en franchisenemer opgetreden. Zij was in de regel steeds bij alle besprekingen en heeft zich zodanig intensief met het beleid en de gang van zaken van de Multicopy-vestiging van [BV II] bemoeid, dat zij in plaats van werknemer feitelijk (mede)bestuurder was en feitelijk (mede) het beleid bepaalde. Zij is er dan ook van op de hoogte dat [BV II c.s.] door hun handelen tekortschieten in het nakomen van de overeenkomst en zij is ook op de hoogte van het non-concurrentiebeding.
3.3.
[gedaagde sub 4] , [BV II] , [gedaagde sub 2] en [BV I] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Bevoegdheid
4.1.
[BV II c.s.] en [BV I c.s.] betwisten voor alle weren de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. Zij voeren daartoe allemaal aan dat gelet op het forumkeuzebeding in de overeenkomst niet de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, maar de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam de aangewezen rechter is om dit kort geding te behandelen. [gedaagde sub 4] en [BV II] stellen in aanvulling daarop nog dat van belang is dat er tussen hen en Multicopy ook een bodemprocedure aanhangig is en dat die bodemprocedure wel door Multicopy bij de rechtbank Amsterdam aanhangig is gemaakt. [gedaagde sub 2] en [BV I] stellen dat hun betrokkenheid in dit geschil wordt afgeleid uit de overeenkomst en dus een geschil voortvloeiende uit de overeenkomst betreft, waarop het forumkeuzebeding eveneens van toepassing is.
4.2.
Deze voorzieningenrechter is bevoegd om van de vorderingen gericht op [BV II c.s.] kennis te nemen. Voor dit oordeel is van belang dat in het forumkeuzebeding niets overeen is gekomen over een ordemaatregel in kort geding. Daarmee staat niet vast dat partijen hebben beoogd het forumkeuzebeding ook gelding te laten hebben in een spoedeisend geval als het onderhavige. Uit artikel 254 Rv en de aard van een kort geding vloeit bovendien voort dat de voorzieningenrechter van de plaats waar de voorlopige voorziening gegeven moet worden altijd bevoegd is. In dit geval is dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag. Deze regel gaat als bijzondere regel van relatieve bevoegdheid voor op de regeling van relatieve bevoegdheid in de artikelen 99 tot en met 109 Rv, en dus ook op artikel 108 Rv over de relatieve bevoegdheid in geval van forumkeuze. Daar komt bij dat het spoedeisende belang van een kort geding en het algemene belang van een efficiënte geschilbeslechting zich niet te rijmen zijn met een onbevoegdverklaring en verwijzing naar een andere rechtbank (vgl. hierover ook Asser Procesrecht / Boonekamp, 6, 2020/53). Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [BV II c.s.] in dit kort geding zijn verschenen, in de gelegenheid zijn verweer te voeren en inhoudelijk op geen enkele wijze worden benadeeld door een behandeling ten overstaan van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in plaats van de rechtbank Amsterdam. De enkele omstandigheid dat in Amsterdam een bodemgeding aanhangig is leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat deze voorzieningenrechter ook bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen gericht tegen [BV I c.s.] Volledigheidshalve overweegt de voorzieningenrechter hierover nog dat [BV I c.s.] geen overeenkomst met Multicopy hebben gesloten. De overeenkomst is daarom niet op hen van toepassing en daarmee geldt het forumkeuzebeding voor hen hoe dan ook niet. Dit wordt niet anders door de stelling van [BV I c.s.] dat het geschil tussen hen en Multicopy voortvloeit uit de overeenkomst met Multicopy en [BV II c.s.] De overeenkomst geldt simpelweg niet voor [BV I c.s.] en dat is niet anders voor het forumkeuzebeding uit de overeenkomst.
Spoedeisend belang
4.4.
[BV II c.s.] en [BV I c.s.] hebben het spoedeisend belang van Multicopy betwist. Dit verweer wordt gepasseerd. Indien Multicopy terecht stelt dat [BV II c.s.] en [BV I c.s.] het non-concurrentiebeding overtreden respectievelijk onrechtmatig jegens haar handelen, heeft zij er spoedeisend belang bij dat aan die wanprestatie / onrechtmatige situatie op de kortst mogelijke termijn een einde wordt gemaakt. Dat Multicopy sinds het einde van de franchiseovereenkomst met [BV II c.s.] op 10 oktober 2021 tot 7 december 2021 hebben gewacht met de dagvaarding in dit kort geding maakt niet dat thans het spoedeisend belang aan haar vorderingen is komen te ontvallen, te minder gezien de relatief korte termijn dat het non-concurrentiebeding (nog) van kracht is.
Vestiging [plaats 2]
4.5.
[BV I] heeft ter zitting betwist dat zij een onderneming in [plaats 2] exploiteert. Zij heeft gesteld dat dat oorspronkelijk wel de bedoeling was, maar dat zij die vestigingsplaats uiteindelijk heeft opgegeven. Multicopy heeft deze stelling niet weersproken, zodat de van de juistheid van die stelling uit gaat. Alleen al gelet hierop zijn de vorderingen gericht op staken van concurrerende activiteiten vanuit de locatie in [plaats 2] niet toewijsbaar.
[BV II c.s.]
4.6.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat [BV II] haar onderneming heeft overgedragen aan [BV I] . Dit is af te leiden uit de jaarstukken 2020 van [BV II] waar Multicopy in haar pleitnota naar heeft verwezen. Deze jaarstukken zijn op 25 oktober 2021 vastgesteld en er is in vermeld dat een deel van de activa (inventaris, inrichting en voorraden) en passiva zijn verkocht in combinatie met overdracht van de medewerkers. [BV II] heeft de juistheid van deze stelling (een passage in de pleitnota) niet betwist. Op grond hiervan gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat (een groot deel van) de onderneming van [BV II] is overgedragen aan [BV I] . Welke onderdelen van de onderneming daarbij precies zijn overgedragen en of dat wel of niet de volledige onderneming is geweest, kan binnen het bestek van dit kort geding in het midden blijven. Het is [BV II c.s.] immers op grond van het non-concurrentiebeding niet verboden de onderneming over te dragen, het is [BV II] en [gedaagde sub 4] slechts verboden rechtstreeks of indirect in het vestigingspunt goederen en diensten te verkopen die kunnen concurreren met de goederen en diensten die voorwerp zijn van de overeenkomst. [BV II c.s.] zouden derhalve slechts in strijd met het non-concurrentiebeding handelen, indien zij betrokken zouden zijn bij de onderneming van [BV I c.s.] Dat daarvan sprake is, is onvoldoende aannemelijk geworden.
4.7.
Multicopy verwijst ter onderbouwing van haar stelling dat [BV II c.s.] het non-concurrentiebeding overtreden naar de e-mail van 4 november 2021 (zoals geciteerd onder 2.11). Volgens Multicopy is die e-mail geschreven door [gedaagde sub 4] en blijkt daaruit dat hij betrokken is bij de onderneming van [BV I c.s.] Behalve deze e-mail heeft Multicopy geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde sub 4] betrokken is bij de onderneming van [BV I] . Het is binnen het bestek van dit kort geding niet voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 4] de betreffende e-mail, die niet is ondertekend, inderdaad heeft verzonden. [gedaagde sub 4] betwist dat. Juist vanwege de betrokkenheid van [gedaagde sub 2] bij de onderneming van [BV II] in het verleden – die volgens de stellingen van Multicopy groot was – kan het ondanks de bewoordingen in die e-mail niet worden uitgesloten dat het [gedaagde sub 2] zelf is geweest die de e-mail heeft gestuurd. Alleen al gelet hierop is de betreffende e-mail onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [gedaagde sub 4] in strijd met het concurrentiebeding handelt. Daar komt nog bij dat ook wanneer [gedaagde sub 4] de e-mail wel zou hebben verzonden, daarmee nog niet is komen vast te staan dat hij in de onderneming van [BV I] werkzaamheden verricht die strijdig zijn met het non-concurrentiebeding (namelijk het verkopen van goederen en diensten). Andere feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde sub 4] in strijd met het non-concurrentiebeding handelt heeft Multicopy niet naar voren gebracht en zijn de voorzieningenrechter ook anderszins niet gebleken. Gelet hierop zijn de vorderingen gericht op [BV II c.s.] niet toewijsbaar.
[BV I c.s.]
4.8.
De voorzieningenrechter stelt bij de tegen [BV I c.s.] gerichte vorderingen voorop dat [gedaagde sub 2] geen overeenkomst heeft gesloten met Multicopy en dat zij niet rechtstreeks wordt gebonden door het non-concurrentiebeding. Dit wordt niet anders door de door Multicopy gestelde rol van [gedaagde sub 2] in de onderneming van [BV II c.s.] en evenmin door het antwoord op de vraag of zij wel of niet bekend is met het voor [BV II c.s.] geldende non-concurrentiebeding.
4.9.
Grondslag van de tegen [BV I c.s.] gerichte vorderingen is (uitsluitend) dat zij onrechtmatig handelen doordat zij profiteren van de wanprestatie die [BV II c.s.] plegen met de overtreding van het non-concurrentiebeding. Zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, is niet aannemelijk geworden dat [BV II c.s.] het non-concurrentiebeding overtreden. Van onrechtmatig handelen van [BV I c.s.] door het profiteren van de wanprestatie van [BV II c.s.] is daarmee geen sprake. Ook als de door Multicopy genoemde grondslag van haar vordering ruimer opgevat zou moeten worden (onrechtmatige daad sec) komt de voorzieningenrechter nog niet tot de conclusie dat [BV I c.s.] over de schreef gaan: er zijn geen bijzondere omstandigheden genoemd of aan het licht gekomen die het handelen van [BV I c.s.] een onrechtmatig karakter geven. De vorderingen gericht tegen [BV I c.s.] zijn daarom niet toewijsbaar.
Slotsom en proceskosten
4.10.
Slotsom is dat alle vorderingen van Multicopy zullen worden afgewezen. Multicopy zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van Multicopy af;
5.2.
veroordeelt Multicopy om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de kosten van dit geding aan [BV II c.s.] en [BV I c.s.] te betalen, tot dusverre aan de zijde van [BV II c.s.] en [BV I c.s.] telkens begroot op € 1.683,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 667,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat Multicopy bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.
idt