ECLI:NL:RBDHA:2022:9855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
C/09/623314 / JE RK 22-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 september 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter had eerder op 16 maart 2022 al een ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd en een machtiging verleend voor uithuisplaatsing. Tijdens de zitting op 16 maart 2022 gaven zowel de ouders als [minderjarige] aan dat zij een thuisplaatsing wensten, maar de kinderrechter oordeelde dat dit onderzocht moest worden. De maanden na deze zitting waren echter onrustig, met een heftig incident waarbij [minderjarige] seksueel misbruikt werd na weglopen van de groep. De kinderrechter constateert dat, ondanks de wens van de ouders en [minderjarige] voor een thuisplaatsing, de ouders niet in staat zijn om een veilige opvoedomgeving te bieden. De kinderrechter benadrukt de noodzaak van een gestructureerde omgeving voor [minderjarige] en besluit de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 21 februari 2023, in het belang van de minderjarige. De kinderrechter merkt op dat er behoefte is aan duidelijkheid over het opvoedperspectief, maar dat hij geen wettelijke mogelijkheid heeft om hierover een besluit te nemen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 27 september 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/623314 / JE RK 22-17
Datum uitspraak: 13 september 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 5 januari 2022 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
hierna tezamen te noemen: de ouders,
beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat van de moeder: mr. R. Shahbazi te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 16 maart 2022 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 22 maart 2022 tot 21 februari 2023, alsmede een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 22 maart 2022 tot 22 september 2022. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 22 maart 2022;
- de schriftelijke update met bijlagen van de gecertificeerde instelling d.d. 6 september 2022.
Op 13 september 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Voorafgaand aan de zitting is [minderjarige] door de kinderrechter in raadkamer gehoord.

Feiten

- [minderjarige] is door de vader erkend.
- De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk in een logeerhuis van Jeugdformaat.

Verzoek en verweer

Het aangehouden deel van het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Door de inhoud van de beschikking van 16 maart 2022 is het opvoedperspectief van [minderjarige] opnieuw ter discussie gekomen. Volgens de gecertificeerde instelling is hierdoor veel onrust ontstaan bij zowel de ouders als [minderjarige] . De gecertificeerde instelling meent dat het opvoedperspectief van [minderjarige] niet bij de ouders ligt. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje met een belast verleden. Zij heeft een bovengemiddelde behoefte aan structuur, duidelijkheid, voorspelbaarheid en begrenzing. Er zijn grote zorgen om haar veiligheid. Zij loopt regelmatig weg, waardoor zij zich in risicovolle situaties begeeft. Dit heeft geresulteerd in een heftig incident op 21 maart jl. waarbij zij samen met een groepsgenoot in een auto is meegenomen waarna zij seksueel is misbruikt. Ondanks het aanscherpen van de veiligheidsafspraken en het aanpassen van de verlofafspraken naar aanleiding van het genoemde incident, is [minderjarige] wederom meerdere keren weggelopen, waarbij zij ook alcohol en drugs heeft gebruikt. [minderjarige] heeft moeite met het accepteren van gezag en de ouders zijn niet in staat om haar te begrenzen. De gecertificeerde instelling vreest dat [minderjarige] bij thuisplaatsing zal terugvallen in haar destructieve gedrag, waardoor ze weer uit huis geplaatst moet worden. Hoewel de ouders erg hun best doen, ziet de gecertificeerde instelling dat het voor de ouders onmogelijk is om [minderjarige] de zorg te bieden die zij nodig heeft. Daarnaast ziet de gecertificeerde instelling dat de behoefte aan contact tussen [minderjarige] en de ouders sterk wisselt. De gecertificeerde instelling meent dat [minderjarige] een veilige en stabiele basis heeft in het logeerhuis en vindt het dan ook noodzakelijk dat de plaatsing gecontinueerd wordt. De gecertificeerde instelling geeft aan dat er veelvuldig en uitgebreid met de ouders en [minderjarige] is gesproken over het opvoedperspectief. Daarbij zien de ouders en [minderjarige] volgens de gecertificeerde instelling zelf ook in dat een thuisplaatsing niet mogelijk is. Het verrast de gecertificeerde instelling ter zitting dat zowel de ouders als [minderjarige] te kennen hebben gegeven toe te willen werken naar een plaatsing thuis.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe is het volgende aangevoerd. Bij beschikking van 16 maart 2022 heeft de kinderrechter bepaald dat onderzocht moet worden of een thuisplaatsing mogelijk is, nu zowel de ouders als [minderjarige] deze wens uitspraken. De afgelopen periode heeft de gecertificeerde instelling nimmer ingezet op thuisplaatsing. Dit is eigenlijk al het geval sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige] in februari 2020. De wens van zowel de ouders als [minderjarige] is – in tegenstelling tot wat de gecertificeerde instelling beweert – sinds de vorige zitting niet veranderd. De moeder kan zich dan ook absoluut niet verenigen met het besluit van de gecertificeerde instelling dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de ouders ligt. De ouders menen dat zij de kans moeten krijgen om met inzet van intensieve opvoedondersteuning terug te werken naar huis. Daarbij komt dat [minderjarige] zich al enkele maanden goed gedraagt, weer naar school gaat en enige vorm van traumatherapie heeft gehad. De ouders beamen dat de afgelopen maanden vanwege het heftige incident onrustig zijn verlopen. Het klopt echter niet dat de weekendverloven op verzoek van de ouders zijn stopgezet. Alleen het eerste weekend na het incident leek het de ouders beter dat [minderjarige] op de groep zou blijven. Nadien had de omgang wat de ouders betreft weer volgens de normale regeling opgestart kunnen worden. EMDR-therapie heeft [minderjarige] afgerond. Gelet op het bovenstaande verzoekt de moeder primair om de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. Mocht de kinderrechter een overgangsperiode voor de thuisplaatsing noodzakelijk achten, dan verzoekt de moeder het verzoek toe te wijzen voor slechts één maand.
De vader sluit zich aan bij het standpunt van de moeder en haar advocaat.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Aangezien zowel ouders als [minderjarige] ter zitting van 16 maart 2022 aangaven anders te denken over een thuisplaatsing heeft de kinderrechter bij beschikking van die datum aangegeven het van belang te achten dat een thuisplaatsing alsnog zou worden onderzocht. De afgelopen maanden zijn echter onrustig verlopen waarbij er vlak na de vorige zitting een heftig incident heeft plaatsgevonden. [minderjarige] is weggelopen van de groep en is toen seksueel misbruikt. Ondanks de aangepaste veiligheidsafspraken blijft [minderjarige] ook nadien destructief gedrag vertonen waarmee zij zichzelf in gevaarlijke situaties brengt. De kinderrechter ziet de wens van zowel de ouders als [minderjarige] tot een thuisplaatsing, maar ziet echter ook de onmacht van de ouders om in het belang van [minderjarige] een veilige opvoedomgeving te creëren. [minderjarige] heeft veel meegemaakt, met trauma’s als gevolg, en heeft meer nodig dan de ouders haar momenteel kunnen bieden. Zij laat zich moeilijk begrenzen en accepteert het gezag van de ouders onvoldoende. Om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen en ervoor te zorgen dat zij in een gestructureerde omgeving kan werken aan haar toekomst, vindt de kinderrechter het noodzakelijk om de plaatsing bij het logeerhuis te continueren. De kinderrechter benadrukt daarbij het belang van een fijn en regelmatig contact met de ouders. De kinderrechter vertrouwt er dan ook op dat de contactregeling met de ouders continu geëvalueerd wordt en uitgebreid wordt indien mogelijk. De kinderrechter merkt ten overvloede op dat er een sterkte behoefte is aan duidelijkheid omtrent het opvoedperspectief van [minderjarige] . De kinderrechter heeft echter geen wettelijke mogelijkheid tot het nemen van een opvoedbesluit. De kinderrechter kan hier dan ook geen beslissing over nemen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 22 september 2022 tot 21 februari 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022 door mr. D.G.J. Dop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van J.E. van Veen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.