ECLI:NL:RBDHA:2022:9854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
C/09/632134 / JE RK 22-1424
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging voor de uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige verblijft sinds de zomervakantie vier dagen bij de moeder en drie dagen bij de vader, waarbij de moeder de met gezag belaste ouder is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een machtiging tot uithuisplaatsing, aangezien de ouders gezamenlijk een ouderschapsplan hebben opgesteld en constructief samenwerken in het belang van de kinderen. De kinderrechter heeft de ouders geprezen voor de stappen die zij hebben gezet en de wijze waarop zij in het belang van de kinderen denken. De kinderrechter heeft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat de gronden voor uithuisplaatsing niet aanwezig zijn. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/632134 / JE RK 22-1424
Datum uitspraak: 13 september 2022

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 12 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1]

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
bijgestaan door advocaat: mr. S. van Beers te Zeist.

Het procesverloop

Bij beschikking van 1 augustus 2022 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in de categorie overig, te weten bij haar vader zonder gezag, van 1 augustus 2022 tot 15 september 2022. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze mondelinge behandeling ter zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 1 augustus 2022;
- het e-mailbericht van de gecertificeerde instelling d.d. 12 september 2022.
Op 13 september 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
[minderjarige] in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de vader.
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
- [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder, maar verblijft feitelijk afwisselend bij de vader en de moeder.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 februari 2022 [minderjarige] onder toezicht gesteld van 10 februari 2022 tot 10 februari 2023.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de ouder zonder gezag voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De afgelopen periode is MDFT ingezet voor [minderjarige] en de moeder om te kijken of een thuisplaatsing bij de moeder mogelijk is. Hieruit wordt duidelijk dat een volledige thuisplaatsing op dit moment nog niet haalbaar is. [minderjarige] luistert onvoldoende naar de moeder en er zijn problemen met haar schoolgang wanneer zij bij de moeder verblijft. De omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader zijn de afgelopen periode uitgebreid. Ondanks het feit dat het de vader niet altijd lukt om zich aan de veiligheidsafspraken te houden, wordt wel gezien dat er een veilige, gestructureerde en voorspelbare opvoedomgeving is voor [minderjarige] . Vanuit het MDFT-traject wordt benoemd dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] er positief uitziet. Ook gaat [minderjarige] op tijd naar school wanneer zij bij de vader is. In de opvoedomgeving bij de vader worden geen zorgen gezien over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] . Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat [minderjarige] sinds de zomervakantie vier dagen bij de moeder verblijft en drie dagen bij de vader. De gecertificeerde instelling vraagt zich dan ook af of een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is. Verder geeft de gecertificeerde instelling aan dat er veel weerstand is bij de ouders als het gaat om samenwerken met de gecertificeerde instelling. De ouders zijn het niet eens met bepaalde besluiten van de gecertificeerde instelling en hebben geen vertrouwen in de werkwijze van de gecertificeerde instelling. Het MDFT-traject zit in de afrondende fase en dat verloopt goed. Gezien wordt dat de ouders zich begeleidbaar opstellen en de afspraken nakomen. De komende maanden wil de jeugdbeschermer samen met de ouders aan de slag om een terugvalpreventieplan te maken, zodat de ondertoezichtstelling afgerond kan worden.
Door en namens de moeder is verzocht het verzoek af te wijzen. Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat er geen grond is voor een uithuisplaatsing. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder en verblijft daar ook het merendeel van de week. Het is de ouders gelukt om – in het belang van de kinderen – tot een constructieve samenwerking te komen en een ouderschapsplan vast te stellen. Deze positieve ontwikkeling heeft ook zijn weerslag op de kinderen. De plaatsing van [minderjarige] bij [verblijfplaats] had nooit mogen gebeuren. Zij is daar tussen jongeren geplaatst met heftige problematiek, waardoor het alleen maar slechter met haar ging. De ouders vinden dit heel kwalijk. Het is belangrijk dat [minderjarige] met een neutraal persoon kan praten over de traumatische gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt. Ook voor [broer] , de broer van [minderjarige] , kan dit helpend zijn.
De vader sluit zich aan bij de advocaat van de moeder. De vader vindt het kwalijk hoe de afgelopen periode is verlopen. Hij hoopt dat er rust komt, zodat de kinderen en de ouders door kunnen met hun leven.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] verblijft sinds de zomervakantie vier dagen bij de moeder en drie dagen bij de vader. Daarmee verblijft zij het merendeel van de week bij de moeder, de met gezag belaste ouder. In sommige gevallen kan een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk worden geacht voor de (gedeeltelijke) plaatsing bij de andere ouder (met of zonder gezag). De kinderrechter ziet daar in dit geval echter geen aanleiding toe. De ouders zijn gezamenlijk tot een ouderschapsplan gekomen. Zij zijn de afgelopen periode in staat gebleken om op een constructieve manier met elkaar samen te werken en tot afspraken te komen. De kinderrechter complimenteert de ouders voor de stappen die zij de afgelopen periode hebben gezet en voor de wijze waarop zij in het belang van de kinderen denken. Aangezien er geen grond bestaat voor een uithuisplaatsing, wijst de kinderrechter het verzoek af.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022 door mr. D.G.J. Dop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.