ECLI:NL:RBDHA:2022:9775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
20/7499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen en schuldig nalatigverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [woonplaats], en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 12 oktober 2020, waarin zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 7 augustus 2020 ongegrond was verklaard. Dit eerdere besluit kende eiser een AOW-pensioen toe van 94% van het maximale AOW-pensioen, met inachtneming van een schuldig nalatigverklaring uit 2000 over het jaar 1997. Eiser betwistte de schuldig nalatigverklaring en stelde dat hij het besluit uit 2000 nooit had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit aangetekend was verzonden naar het juiste adres, maar retour was gekomen met de aantekening 'vertrokken/niet afgehaald'. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de schuldig nalatigverklaring, waardoor deze onherroepelijk is geworden. De rechtbank oordeelde dat de korting van 2% op het AOW-pensioen terecht was toegepast, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: W. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 7 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 8 oktober 2020 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend van 94% van het maximale AOW-pensioen.
In het besluit van 12 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2022 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn dochter, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om een uitdraai van de Basisregistratie Personen (BRP) over te leggen. Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze uitdraai en de toelichting van verweerder hierop.
Op 25 mei 2022 heeft de rechtbank de reactie van eiser ontvangen. Deze reactie is in afschrift naar verweerder toegezonden.
Zoals ter zitting reeds besproken, heeft de rechtbank hierna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 10 augustus 2000 heeft verweerder eiser schuldig nalatig verklaard over het jaar 1997. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit, waardoor het in rechte is komen vast te staan. In het besluit van 7 augustus 2020 heeft verweerder aan eiser met ingang van 8 oktober 2020 een AOW-pensioen toegekend van 94% van het maximale AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser bij beslissing van 10 augustus 2000 schuldig nalatig is verklaard en dat deze beslissing aangetekend is verzonden. Deze beslissing is nadien onbestelbaar retour ontvangen met de aantekening ‘vertrokken/niet afgehaald’. Dit komt voor rekening en risico van eiser. Niet is aangevoerd dat de beslissing niet op de juiste wijze is bekendgemaakt. Omdat er geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen dit besluit, is het onherroepelijk geworden. Het primaire besluit ziet niet op de schuldig nalatigverklaring, maar op de financiële gevolgen daarvan voor het AOW-pensioen. Er is terecht een korting van 2% vanwege de schuldige nalatigheid – naast de korting van 4% wegens het niet verzekerd zijn voor de AOW – toegepast op het AOW-pensioen.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert aan dat hij niet schuldig nalatig is. Een besluit van 10 augustus 2000 heeft hij nooit ontvangen. Bovendien heeft eiser volgens de Belastingdienst alle AOW-premies voldaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat het besluit waarin eiser schuldig nalatig is verklaard, aangetekend is verzonden naar het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] . Dit besluit is op 1 september 2000 retour verzonden naar verweerder met de aantekening ‘vertrokken/niet afgehaald’. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar een uitdraai van de BRP waaruit blijkt dat eiser ten tijde van de verzending van dit besluit stond ingeschreven op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] . Deze uitdraai ontbrak in het dossier en is daarop nagezonden naar de rechtbank en eiser. Eiser heeft in zijn reactie op de uitdraai laten weten dat het een inschrijfadres betrof en dat eiser om zaken te regelen ergens ingeschreven moest staan.
5.2.
Indien een poststuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij de aanbieding van het poststuk niemand thuis aantreft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet afhalen van dat poststuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van belanghebbende (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:735).
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen omstandigheden aangevoerd die twijfel doen rijzen over de vraag of verweerder het besluit van 10 augustus 2000 wel op juiste wijze heeft verzonden naar het juiste adres. De enkele stelling van eiser dat hij het besluit niet heeft ontvangen, is onvoldoende. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij in de periode 2000-2002 een moeilijke tijd beleefde en op verschillende adressen woonde. Niet is echter bestreden dat [adres] [huisnummer] destijds zijn BRP-adres was. Dit adres werd in zijn eigen woorden ook gebruikt om zaken te regelen. Het besluit is rechtens onaantastbaar geworden, zodat vaststaat dat eiser over het jaar 1997 schuldig nalatig is gebleven de verschuldigde premie te betalen. Verweerder kon daarom de korting van 2% toepassen op het AOW-pensioen van eiser.
5.4.
Eiser heeft ter zitting verwezen naar een wetsvoorstel dat de schuldige nalatigheid zoals deze nu is vormgegeven, wil beëindigen. De rechtbank overweegt dat dit wetsvoorstel op het moment van schrijven nog voorligt ter internetconsultatie en nog niet naar de Kamers is geweest. Op dit moment is dan ook nog niet duidelijk of de wet daadwerkelijk zal wijzigen naar aanleiding van het voorstel – en in het voordeel van eiser. De rechtbank ziet derhalve geen mogelijkheid om het wetsvoorstel te betrekken bij haar oordeel.
5.5.
Voor zover eiser verwijst naar de door hem overgelegde verklaring van de Belastingdienst, kan dit hier niet ter beoordeling voorliggen. Dit kan aan de orde komen bij een verzoek om herziening van de schuldig nalatigverklaring. Uit het dossier blijkt dat eiser deze verklaring reeds op 25 november 2020 aan verweerder heeft gestuurd, met het verzoek om de korting van 2% te vernietigen. Verweerder heeft dit opgevat als een verzoek om herziening en heeft dit bij besluit van 7 december 2020 afgewezen. Daarin is toegelicht dat de verklaring van de Belastingdienst alle invorderbare premies en belastingen betreft. Echter draagt de Belastingdienst pas een vordering aan voor schuldige nalatigheid als deze oninbaar wordt verklaard. De vordering over het jaar waarvoor eiser schuldig nalatig is verklaard, is dus niet meegenomen in de verklaring van de Belastingdienst. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht een AOW-pensioen van 94% van het maximale AOW-pensioen aan eiser heeft toegekend.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.