ECLI:NL:RBDHA:2022:9613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
09/857133-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en oplichting via phishing in het digitale betalingsverkeer

De verdachte is veroordeeld voor een reeks van strafbare feiten, waaronder oplichting, computervredebreuk, diefstal door middel van een valse sleutel en gewoontewitwassen, gepleegd in het kader van een crimineel samenwerkingsverband. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, op geraffineerde wijze slachtoffers heeft opgelicht door hen te misleiden via WhatsApp en phishing-websites. De verdachte heeft een leidende rol gespeeld in deze organisatie, waarbij hij gebruik maakte van de inloggegevens van slachtoffers om geldbedragen van hun bankrekeningen te stelen. De rechtbank rekent de verdachte zwaar aan voor zijn handelen, dat heeft geleid tot aanzienlijke financiële schade en een ondermijning van het vertrouwen in digitale betalingssystemen. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 300 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ontwikkelingsachterstand van de verdachte en de noodzaak voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/857133-20
Datum uitspraak: 22 september 2022
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak(kies tussen de alternatieven) tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
adres: [adres], [woonplaats],
op dit moment voor een andere strafzaak gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Leeuwarden.

1.Het onderzoek ter zitting

Op 15 oktober 2020, 17 december 2020 en 9 november 2021 is de zaak pro forma op zitting behandeld. De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de zitting -deels met gesloten deuren- van 18 augustus 2022. Het onderzoek ter terechtzitting is op 8 september 2022 gesloten.
De officier van justitie in deze zaak is mr. N.J. Ros en de advocaat van de verdachte is
mr. S. Konya te Amsterdam. De verdachte is op de zitting van 18 augustus 2022 verschenen.
Voorts is op de terechtzitting van 18 augustus 2022 de deskundige [naam deskundige], toezichthouder bij Reclassering Nederland, verschenen en gehoord.
De officier van justitie heeft op de zitting van 9 november 2021 laten weten dat zij een ontnemingsvordering aanhangig wil maken.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er, samengevat, van beschuldigd dat hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 7 juli 2020 tezamen en in vereniging met een ander of anderen meerdere personen heeft opgelicht (feit 1), tezamen en in vereniging met een ander of anderen computervredebreuk en diefstal door middel van valse sleutels heeft gepleegd (respectievelijk de feiten 2 en 3), tezamen en in vereniging met een ander of anderen de opbrengsten daarvan heeft witgewassen (feit 4) en heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (feit 5).
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 9 november 2021. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Inleiding

De strafzaak tegen de verdachte (hierna ook: [verdachte]) is onderdeel van een meer verdachten omvattend strafrechtelijk onderzoek, genaamd Gamay.
Op dinsdag 21 januari 2020 werd [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) aangehouden in een filiaal van MediaMarkt in Zoetermeer, toen hij een mobiele telefoon kwam ophalen die eerder via de webshop van MediaMarkt was besteld en betaald. Bij MediaMarkt was gesignaleerd dat [medeverdachte 1] met regelmaat dure producten kwam afhalen die via internet waren besteld en waarvoor de betalingen werden gedaan met geld dat middels frauduleuze handelingen was verkregen. Daarbij werd bij de bestellingen veelvuldig gebruik gemaakt van dezelfde adressen.
Naar aanleiding van de aanhouding van [medeverdachte 1] werd het onderzoek Gamay gestart.
Gedurende het onderzoek Gamay is het vermoeden ontstaan dat een groep personen zich telkens op dezelfde wijze schuldig maakte aan verschillende strafbare feiten. In het dossier is de werkwijze beschreven, die zich als volgt laat samenvatten.
Het slachtoffer, dat een advertentie heeft geplaatst om een goed te verkopen op Marktplaats, wordt benaderd door een geïnteresseerde koper, (vrijwel) telkens met de naam van een vrouw. De conversatie wordt vervolgens -op verzoek van de koper- voortgezet via WhatsApp. Nadat er een overeenkomst is gesloten, geeft de koper aan dat zij slechte ervaringen heeft met het betalen en verzenden van producten via Marktplaats. Zij vraagt de verkoper om mee te werken aan een betaalverificatie. Via WhatsApp wordt een link voor een betaalverificatie naar de verkoper gestuurd met het verzoek aan de verkoper om een bedrag van € 0,01 ter verificatie aan de koper over te maken. Via deze link komt de verkoper terecht op een vervalste website van de bank. De verkoper vult te goeder trouw zijn of haar bank- en betaalgegevens in, in de veronderstelling dat hij of zij dit doet op de digitale betaalomgeving van de bank. In werkelijkheid worden deze gegevens ingevuld in een zogeheten panel waar de ‘koper’ toegang toe heeft. Op deze manier komt de koper aan de inlog- en bankgegevens van de verkoper en doet diegene daarmee aankopen bij verschillende internetwinkels, waarbij veelal gebruik wordt gemaakt van gefingeerde adressen.
In het onderzoek Gamay heeft de politie sterke aanwijzingen gevonden dat op die manier op -onder andere- de website van MediaMarkt een groot aantal bestellingen is gedaan. Daarbij werd in de meeste gevallen een iPhone 11 ter waarde van € 979,- besteld. Deze iPhones werden kort na het plaatsen van de bestelling in winkels van MediaMarkt in diverse plaatsen in Nederland opgehaald door verschillende personen. Bij het ophalen van deze bestellingen werd door MediaMarkt de identiteit van de persoon gecontroleerd. Degene wiens naam op de bestelbon stond, moest het goed ook ophalen. Daarbij werd meestal niet geverifieerd of het opgegeven adres klopte.
Naar aanleiding van het onderzoek zijn uit meerdere aangiften 36 zaaksdossiers gevormd die deel uitmaken van het Gamay-dossier. Zaaksdossier 32 heeft betrekking op de verdenking van deelname aan een criminele organisatie, waarbij de verdenking is dat [verdachte] en zijn broer [medeverdachte 2] daarvan de leiders zouden zijn. Zaaksdossier 30 heeft betrekking op de verdenking dat diverse verdachten de middels voornoemde werkwijze verkregen opbrengsten hebben witgewassen.
De overige zaaksdossiers betreffen – kort samengevat – de navolgende verdenkingen.
In de zaaksdossiers 1 tot en met 15 en 24 wordt de verdenking beschreven dat [medeverdachte 1] degene is geweest die de bestellingen bij MediaMarkt heeft afgehaald. Hij gebruikte daarbij verschillende adressen, waaronder de adressen [adres 1] in Leidschendam en [adres 2] en [adres 3] in Den Haag. Een medewerker van MediaMarkt heeft alle bestelbonnen aangeleverd waarop de naam van [medeverdachte 1] werd vermeld. Aan die bestelbonnen konden 15 aangiften worden gekoppeld. Dit betreffen de zaaksdossiers 1 tot en met 15. Later is daar nog zaaksdossier 24 aan toegevoegd omdat ook hier de naam van [medeverdachte 1] werd genoemd als de persoon die de bestelde goederen zou ophalen.
Na onderzoek van de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] heeft de politie vastgesteld dat [medeverdachte 1] bij de zaaksdossiers 7, 8, 9, 13 en 14 kort voorafgaand en/of kort na afloop van het ophalen van de bestellingen bij MediaMarkt contact had met het telefoonnummer [telefoonnummer 1], dat in gebruik was bij [verdachte]. Aan de hand van onderzoek naar de bewegingen van de telefoontoestellen is in een aantal zaken het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 1] en [verdachte] een ontmoeting hadden nadat [medeverdachte 1] de telefoons had opgehaald bij een winkel van MediaMarkt.
Op dinsdag 28 januari 2020 werd [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) aangehouden in een filiaal van MediaMarkt te Den Haag, toen zij een bestelling kwam afhalen waarbij het adres [adres 1] in Leidschendam was opgegeven. De politie heeft [medeverdachte 3] na onderzoek gekoppeld aan de zaaksdossiers 16 en 17. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij het pakketje voor haar ex-vriend [voornaam medeverdachte 2] moest ophalen. Ook is uit afgeluisterde telefoongesprekken de verdenking ontstaan dat zij de telefoons bij MediaMarkt heeft opgehaald in opdracht van [medeverdachte 2]. Voorts is uit de historische gegevens van de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij deze zaaksdossiers afgeleid en is daarnaast uit voormelde historische verkeersgegevens mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de zaaksdossiers 10, 13, 14, 20, 21, 22, 26, 28 en 29 afgeleid.
Tijdens het onderzoek werden door MediaMarkt alle bestelbonnen aangeleverd met dezelfde adressen die door [medeverdachte 1] werden gebruikt. Op twee van de aangeleverde bonnen stond de naam [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]). Deze bestellingen zijn gelinkt aan de zaaksdossiers 18 en 19. De politie heeft op grond van afgeluisterde telefoongesprekken geconcludeerd dat [medeverdachte 4] in nauw contact stond met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Na verder onderzoek heeft de politie vastgesteld dat het telefoontoestel, waarmee de verificatielink in zaaksdossier 18 aan de aangever is verzonden, ook in de zaaksdossiers 4, 7, 8 en 25 is gebruikt.
Op woensdag 5 februari 2020 werd [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]) aangehouden in een winkel van MediaMarkt in Rotterdam, toen zij een bestelling kwam afhalen waarbij het adres [adres 1] in Leidschendam was opgegeven. Deze bestelling kon worden gekoppeld aan zaaksdossier 20. De politie heeft vastgesteld dat het telefoonnummer in zaaksdossier 20 ook werd gebruikt in de zaaksdossiers 21 en 22 tijdens de WhatsApp-conversatie met de aangevers. In zaak 22 is ook een bestelling gedaan bij MediaMarkt op naam van [medeverdachte 5].
Na onderzoek trof de politie een volgend verband aan, namelijk dat het telefoontoestel, dat werd gebruikt om de verificatielink te versturen naar de aangevers in de zaken 20, 21 en 22, ook werd gebruikt in de zaken 10, 13, 14, 16, 17, 26, 28 en 29. Uit de opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken van [medeverdachte 2] is opgemaakt dat hij voorafgaand en tijdens de aanhouding van [medeverdachte 5] nauw in contact stond met [medeverdachte 5]. Ook is uit de afgeluisterde telefoongesprekken opgemaakt dat [verdachte] mogelijk deze telefoons heeft besteld en dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] in opdracht/op verzoek van [verdachte] deze telefoons hebben opgehaald. Voorts ontstond uit de afgeluisterde telefoongesprekken de verdenking dat de moeder van [medeverdachte 2] en [verdachte], genaamd [medeverdachte 7], wetenschap had van de strafbare feiten die door haar zoons zouden zijn gepleegd.
Op maandag 24 februari 2020 werd [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6]) aangehouden in een winkel van MediaMarkt in Den Haag, toen hij een bestelling kwam afhalen waarbij het adres [adres 2] in Den Haag werd gebruikt. Dat adres werd ook door [medeverdachte 1] gebruikt. Deze bestelling bleek gekoppeld te zijn aan zaaksdossier 23.
Op donderdag 9 april 2020 werd [medeverdachte 2] aangehouden in Naaldwijk. In het voertuig waarin hij reed, werd onder andere een iPhone 5S aangetroffen. Na onderzoek in deze mobiele telefoon is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 2] en [verdachte] tijdens diverse oplichtingen gebruik hebben gemaakt van een bankpas op naam van een bedrijf met de naam [bedrijf 1]. Na nader onderzoek zijn de zaaksdossiers 25 tot en met 29 hieraan gekoppeld. Na onderzoek van de historische verkeersgegevens heeft de politie vastgesteld dat bij de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29 gebruik is gemaakt van telefoontoestellen die ook zijn gebruikt bij de zaaksdossiers 4, 7, 8, 18, 19, en bij de zaaksdossiers 10, 13, 14, 16, 17, 20, 21 en 22.
Op dinsdag 7 juli 2020 werden de verdachten [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 7] aangehouden. In de slaapkamer van [medeverdachte 2] en [verdachte] in de woning aan de [adres] in [woonplaats] werd tijdens een doorzoeking een iPhone aangetroffen. Deze bleek nog aan te staan. In deze iPhone stonden 163 verschillende WhatsApp-gesprekken, gevoerd in de periode van 27 mei 2020 tot en met 11 juni 2020. Alle 163 gesprekken waren met mensen die iets te koop aanboden op Marktplaats en in al deze gesprekken werd gepoogd om de verkoper op te lichten, al dan niet met succes. Het WhatsApp-gesprek met de aangeefster van zaaksdossier 31 werd ook op deze telefoon aangetroffen.
Voorts werd in de slaapkamer van [medeverdachte 2] en [verdachte] een grijze iPhone 6+ aangetroffen waar 12 verschillende emailaccounts aan waren gekoppeld. Ook dit toestel stond aan toen het werd aangetroffen. De politie heeft verschillende van de aangetroffen accounts na onderzoek gekoppeld aan aangiften van oplichting. Slechts twee van deze aangiften zijn, om de omvang van het onderzoek beperkt te houden, in het dossier gevoegd. Dit betreft de zaaksdossiers 33 en 34.
Tijdens diezelfde doorzoeking werd ten slotte in de gang van de woning een goudkleurige iPhone 7 aangetroffen; ook die telefoon stond nog aan. De telefoon is onderzocht en ook daarin werden gesprekken aangetroffen die betrekking hadden op oplichtingen via Marktplaats. Twee van deze gesprekken hebben geleid tot samenstelling van de zaaksdossiers 35 en 36. Het openbaar ministerie heeft er ook ditmaal voor gekozen om slechts twee aangiften tot zaaksdossiers te verwerken in verband met het beperkt houden van de omvang van het onderzoek.
De hierboven geschetste verdenkingen hebben geleid tot de vijf tenlastegelegde feiten op de dagvaarding van de verdachte, zoals in bijlage I vermeld. De rechtbank dient thans te beoordelen of deze feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde ten aanzien van zaaksdossier 36. De onder 1 ten aanzien van zaaksdossier 36, onder 1, 2, 3 en 4 ten aanzien van de zaaksdossiers 1 tot en met 29, 31 en 33 tot en met 35 en onder 5 tenlastegelegde feiten kunnen volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Algemene overweging
Uit de verklaringen van de aangevers kan worden afgeleid dat zij in de hierna te bespreken zaaksdossiers op gelijksoortige wijze slachtoffer zijn geworden van diverse strafbare feiten. De modus operandi die door de aangevers wordt beschreven kenmerkt zich door opeenvolging van een aantal handelingen: na digitale toezending van een betaalverificatie werden hun inlog- en bankgegevens verkregen, waarna zij ontdekten dat er door handelingen van daartoe onbevoegden geld van hun bankrekeningen werd overgeboekt naar diverse bankrekeningen van derden. Uit de aangiften wordt verder afgeleid dat deze feiten rond dezelfde periode hebben plaatsgevonden.
Dat levert een aanwijzing op dat deze feiten mogelijk door dezelfde persoon of personen zijn gepleegd, maar de door de aangevers beschreven modus operandi is niet dermate specifiek en uniek dat alleen op grond daarvan geconcludeerd kan worden dat het niet anders kan dan dat deze feiten door dezelfde persoon of personen zijn gepleegd. Ambtshalve en uit de media zijn diverse zaken bij de rechtbank bekend met een soortgelijke werkwijze. Daarom dient per zaaksdossier te worden beoordeeld of voldoende concreet en direct bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij het desbetreffende zaaksdossier aanwezig is, waarbij specifiek bewijs uit andere zaaksdossiers wel een rol van betekenis kan spelen bij de vraag of de dader dezelfde persoon is.
De rechtbank zal hieronder eerst per zaaksdossier beoordelen of bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten 1, 2, 3 en 4.
4.4
Vrijspraak ten aanzien van zaaksdossiers 23 en 36
4.4.1
Ten aanzien van zaaksdossier 36
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken. Ook het onder 1 tenlastegelegde acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Er is ten laste gelegd dat aangever via een vals betaalverzoek een eurocent aan de verkoper heeft overgemaakt, waarna de koper aan de inlog- en bankgegevens van aangever is gekomen. Dat blijkt echter niet uit het dossier. Aangever verklaart immers dat hij een goed via Marktplaats aan een persoon heeft verkocht en opgestuurd, terwijl die persoon nimmer voor het goed heeft betaald. Ook voor dit zaakdossier wordt de verdachte daarom vrijgesproken.
4.4.2
Ten aanzien van zaaksdossier 23
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet van enige directe betrokkenheid van de verdachte bij dit zaaksdossier. Dat de feiten met betrekking tot dit zaaksdossier rond dezelfde periode en op soortgelijke wijze zijn gepleegd als de overige zaaksdossiers binnen het onderzoek Gamay, levert weliswaar een aanwijzing op dat deze feiten mogelijk door dezelfde persoon zijn gepleegd, maar voldoende concreet en direct bewijs dat de verdachte hierbij betrokken is geweest, ontbreekt. Daarbij overweegt de rechtbank dat bij dit zaaksdossier de ophaler van de mobiele telefoon bij MediaMarkt [medeverdachte 6] betreft. [medeverdachte 6] komt voor het overige in geen enkel zaaksdossier voor en kan op geen enkele wijze aan de verdachte gelinkt worden.
4.5
Gebruikte bewijsmiddelen
In bijlage I heeft de rechtbank opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden..
4.6
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4
4.6.1
Ten aanzien van de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29
Op een bij [medeverdachte 2] aangetroffen mobiele telefoon werd een chatgesprek van 23 februari 2020 tussen [medeverdachte 2] (telefoonnummer [telefoonnummer 2]) en [verdachte] (telefoonnummer [telefoonnummer 3]) aangetroffen, waarbij [medeverdachte 2] aan [verdachte] een afbeelding van een ING bankpas stuurde die op naam stond van [bedrijf 1]. Hij vroeg daarbij aan [verdachte] of hij hiermee iets kon doen. Uit de chat leidt de rechtbank ook af dat [verdachte] vervolgens op 23 februari 2020 diverse geldbedragen op voornoemde bankrekening heeft gestort, waarna [medeverdachte 2] deze geldbedragen bij een pinautomaat heeft opgenomen. Deze geldbedragen waren afkomstig van de bankrekeningen van [slachtoffer 28] (hierna: [slachtoffer 28], zaaksdossier 28) en [slachtoffer 29] (hierna: [slachtoffer 29], zaaksdossier 29) en werden door middel van frauduleuze handelingen weggenomen van hun bankrekeningen. Van de bankrekening van [slachtoffer 28] is een geldbedrag van € 430,- weggenomen en van de bankrekening van [slachtoffer 29] een bedrag van € 260,-. Op 24 februari 2020 heeft [verdachte] wederom diverse geldbedragen op voornoemde bankrekening gestort, waarna [medeverdachte 2] deze geldbedragen bij een pinautomaat heeft opgenomen. Deze geldbedragen waren afkomstig van de bankrekeningen van [slachtoffer 25] (hierna: [slachtoffer 25], zaaksdossier 25) en [slachtoffer 26] (hierna: [slachtoffer 26], zaaksdossier 26) en werden ook door middel van frauduleuze handelingen weggenomen van hun bankrekeningen. Van de bankrekening van [slachtoffer 25] is een geldbedrag van € 785,06 weggenomen en van de bankrekening van [slachtoffer 26] een bedrag van € 292,-.
Gelet op het korte tijdsbestek tussen enerzijds de oplichting van [slachtoffer 28], [slachtoffer 29], [slachtoffer 25] en [slachtoffer 26] middels een valse verificatielink en een valse website van de bank en anderzijds het onbevoegd overboeken van de geldbedragen vanaf hun bankrekeningen op telkens de bankrekening van [bedrijf 1] door [verdachte] en het opnemen van het geld door [medeverdachte 2], kan het niet anders dan dat [verdachte] de persoon is geweest die [slachtoffer 28], [slachtoffer 29], [slachtoffer 25] en [slachtoffer 26] heeft opgelicht en computervredebreuk heeft gepleegd. Dat [verdachte] betrokken is geweest bij de oplichting en de computervredebreuk vindt ook steun in het feit dat in de woning waarin [verdachte] verbleef, een laptop van het merk Asus is aangetroffen met daarop een panel met een nagebootste website van de Rabobank. De verklaring van [verdachte] dat deze laptop niet van hem is en dat hij deze laptop onder bedreiging voor iemand moest bewaren, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Op deze laptop werd immers ook een ontvangstbevestiging van het UWV van 17 april 2020 op naam van [medeverdachte 2] aangetroffen. Ook werd in de slaapkamer van [verdachte] en [medeverdachte 2] een mobiele telefoon aangetroffen. Op deze telefoon stonden diverse chatgesprekken. In een van de chatgesprekken werd stap voor stap uitgelegd hoe men een panel voor oplichtingsdoeleinden kon gebruiken. Ook werden in de verwijderde internetgeschiedenis van deze telefoon diverse verificatielinks aangetroffen. De rechtbank gaat er vanuit dat zowel de mobiele telefoon als de laptop door [verdachte] werden gebruikt, aangezien [medeverdachte 2] reeds gedurende enige tijd in detentie zat. Ten aanzien van de telefoon geldt bovendien dat deze aan stond toen deze werd aangetroffen. Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat [verdachte] over de kennis, de kunde en de middelen beschikte om op de in de inleiding omschreven wijze oplichting, computervredebreuk en diefstal middels een valse sleutel te plegen.
[medeverdachte 2] is de persoon geweest die de bankgegevens van [bedrijf 1] ter beschikking heeft gesteld aan [verdachte], zodat [verdachte] een tegenrekening had om het geld naar over te maken dat na de oplichting en computervredebreuk beschikbaar kwam. [medeverdachte 2] heeft vervolgens met de bijbehorende bankpas weer het weggenomen geld gepind van de bankrekening van [bedrijf 1]. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank ook af dat [medeverdachte 2] en [verdachte] in nauw contact stonden in de korte tijdsspanne waarin dit alles plaatsvond en dat [medeverdachte 2] desgevraagd bankrekeningen, alsmede mensen die telefoons konden gaan ophalen, regelde voor [verdachte].
Hieruit kan een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] worden afgeleid bij de diefstal van het geld van de bankrekeningen van [slachtoffer 28], [slachtoffer 29], [slachtoffer 25] en [slachtoffer 26] en bij het witwassen van het - uit eigen misdrijf verkregen - geld. Het geld is immers van giraal geld omgezet naar contant geld.
Hoewel de rechtbank ervan uit gaat dat [medeverdachte 2] moet hebben geweten op welke manier de gelden die op de rekening van [bedrijf 1] terecht zijn gekomen, waren verkregen, is niet gebleken dat hij (dan wel een ander of anderen) enige materiële of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan de oplichting en computervredebreuk, gepleegd door [verdachte]. Concreet en direct bewijs daarvoor ontbreekt. De enkele wetenschap is onvoldoende om van mededaderschap van [medeverdachte 2] te kunnen spreken.
Conclusie ten aanzien van de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.2
Ten aanzien van zaaksdossier 27
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aangeefster [slachtoffer 27] (hierna: [slachtoffer 27]) op 23 februari 2020 op soortgelijke wijze is opgelicht via WhatsApp, waarbij zij 0,01 eurocent heeft overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 1]. Vervolgens werd vier keer onbevoegd een bedrag van € 52,49 (totaal € 209,96) van haar bankrekening weggenomen. Deze bedragen zijn overgeboekt naar de bankrekening van BCK Utrecht Apple Pay ter aankoop van digitale betaalkaarten. [slachtoffer 27] had via WhatsApp contact met een persoon die gebruik maakte van telefoonnummer [telefoonnummer 4]. De simkaart met dit nummer heeft op 23 februari 2020 in een telefoontoestel voorzien van het IMEI-nummer: [IMEI-nummer 1] gezeten. In dit telefoontoestel heeft tussen 10 en 29 december 2019 de simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gezeten. Dit telefoonnummer is in gebruik bij [verdachte].
Op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien en mede gelet op de omstandigheid dat ook hier de bankrekening van [bedrijf 1] is gebruikt – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 27] heeft opgelicht en met behulp van computervredebreuk wederrechtelijk geldbedragen van haar bankrekening heeft overgemaakt naar de bankrekening van BCK Utrecht Apple Pay. Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekening van [slachtoffer 27] is immers omgezet naar digitale betaalbonnen.
Niet is gebleken dat [medeverdachte 2], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid had bij deze feiten. Concreet en direct bewijs daarvoor ontbreekt.
Conclusie ten aanzien van zaaksdossier 27
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van deze feiten zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.3
Ten aanzien van zaaksdossier 31
Van de bankrekening van aangeefster [slachtoffer 31] (hierna: [slachtoffer 31]) is onbevoegd en verspreid over zeven overboekingen, een totaalbedrag van € 2.900,- weggenomen en overgemaakt naar de bankrekening van giftcards.nl. Zij had kort daarvoor op WhatsApp contact met een persoon via het telefoonnummer [telefoonnummer 5] die haar een verificatielink stuurde, waar [slachtoffer 31] vervolgens op heeft geklikt.
In de slaapkamer van [verdachte] en [medeverdachte 2] werd een mobiele telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] aangetroffen met daarin verschillende WhatsApp-gesprekken. Eén van de WhatsApp-gesprekken betrof het gehele Whatsapp-gesprek met [slachtoffer 31]. In dat gesprek werd ook een betaalverificatielink naar [slachtoffer 31] verstuurd.
De rechtbank gaat er vanuit dat deze mobiele telefoon door [verdachte] werd gebruikt, aangezien [medeverdachte 2] reeds gedurende enige tijd in detentie zat ten tijde van de inbeslagname van deze telefoon en de telefoon aan stond toen deze werd aangetroffen.
Op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien en mede gelet op de vergelijkbare modus operandi als in de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29 – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 31] heeft opgelicht en met behulp van computervredebreuk en wederrechtelijk geldbedragen van haar bankrekening heeft overgemaakt naar giftcards.nl, naar de rechtbank begrijpt om betaalkaarten mee aan te schaffen. Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekening van [slachtoffer 31] is immers omgezet naar digitale betaalkaarten.
Niet is gebleken dat [medeverdachte 2], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid had bij deze feiten. Concreet en direct bewijs daarvoor ontbreekt.
Conclusie ten aanzien van zaaksdossier 31
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van deze feiten zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.4
Ten aanzien van zaaksdossier 33
Van de bankrekening van aangeefster [slachtoffer 33] (hierna: [slachtoffer 33]) is, onbevoegd en verspreid over vijf overboekingen, een totaalbedrag van € 1.023,49 weggenomen nadat [slachtoffer 33] op een zogenaamde verificatielink had geklikt die haar via WhatsApp was toegestuurd. Met dat geld werden op verschillende websites digitale goederen, dan wel betaalkaarten aangeschaft. Bij deze aankopen werden onder andere de e-mailadressen [e-mailadres 1]en [e-mailadres 2] gebruikt.
[slachtoffer 33] heeft op WhatsApp contact gehad met een persoon via het telefoonnummer [telefoonnummer 6] die haar een verificatielink stuurde. Ook moest [slachtoffer 33] een foto van haar rijbewijs maken.
In de slaapkamer van [verdachte] en [medeverdachte 2] werd een mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] aangetroffen. Aan de mobiele telefoon waren meerdere emailadressen gekoppeld, waaronder [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2]. Ook werden op deze telefoon een overzicht van de contactgegevens bij de [bank 1] van [slachtoffer 33] en een foto van de voor- en achterzijde van het rijbewijs van [slachtoffer 33] aangetroffen.
De rechtbank gaat er vanuit dat deze mobiele telefoon door [verdachte] werd gebruikt, aangezien [medeverdachte 2] reeds gedurende enige tijd in detentie zat ten tijde van de inbeslagname van deze telefoon en de telefoon aan stond toen deze werd aangetroffen.
Op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien en mede gelet op de vergelijkbare modus operandi als in de hierboven beschreven zaken – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 33] heeft opgelicht en met behulp van computervredebreuk wederrechtelijk geldbedragen van haar bankrekening heeft weggenomen. Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekening van [slachtoffer 33] is immers omgezet naar digitale goederen, dan wel betaalbonnen.
Niet is gebleken dat [medeverdachte 2], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid had bij deze feiten. Concreet en direct bewijs daarvoor ontbreekt.
Conclusie ten aanzien van zaaksdossier 33
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van deze feiten zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.5
Ten aanzien van zaaksdossier 34
Van de bankrekening van aangeefster [slachtoffer 34] (hierna: [slachtoffer 34]) is op 7 juni 2020, onbevoegd en verspreid over vier overboekingen, een totaalbedrag van € 2.666,49 weggenomen. Daarvan werden voor bedragen van € 850,-, € 900,- en € 900,- cadeaubonnen bij Buckaroo besteld. Voorts werd er een bedrag van € 16,49 uitgegeven aan beltegoed.
In de slaapkamer van [verdachte] en [medeverdachte 2] werd een mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] aangetroffen. Aan de mobiele telefoon waren meerdere emailadressen gekoppeld, waaronder [e-mailadres 3]. In de mailbox van dit e-mailadres werd een e-mailbericht van 7 juni 2020 aangetroffen van orders@beltegoed.nl. De bestelling betrof € 16,49 aan Lebara beltegoed. Ook werden twee e-mailberichten van 7 juni 2020, afkomstig van klantenservice@giftcards.nl, aangetroffen. De berichten hadden betrekking op twee bestellingen van respectievelijk € 800,- en € 900,-.
Ten slotte werd een e-mailbericht van 7 juni 2020 afkomstig van Happycoins aangetroffen. Er werd een Happycoins account geactiveerd op naam van [slachtoffer 34]
De rechtbank gaat er vanuit dat deze mobiele telefoon door [verdachte] werd gebruikt, aangezien [medeverdachte 2] reeds gedurende enige tijd in detentie zat ten tijde van de inbeslagname van deze telefoon en de telefoon aan stond toen deze werd aangetroffen.
Op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien en mede gelet op de vergelijkbare modus operandi als in de hierboven beschreven zaken – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 34] heeft opgelicht en met behulp van computervredebreuk wederrechtelijk geldbedragen van haar bankrekening heeft weggenomen. Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekening van [slachtoffer 34] is immers omgezet naar digitale goederen, dan wel betaalbonnen.
Niet is gebleken dat [medeverdachte 2], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid had bij deze feiten. Concreet en direct bewijs daarvoor ontbreekt.
Conclusie ten aanzien van zaaksdossier 34
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van deze feiten zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.6
Ten aanzien van zaaksdossier 35
Van de bankrekening van de kinderen van aangeefster [slachtoffer 35] (hierna: [slachtoffer 35]) is onbevoegd een totaalbedrag van € 157,- weggenomen en overgeboekt naar de bankrekeningen van diverse webwinkels om digitale bonnen aan te schaffen. [slachtoffer 35] had op WhatsApp contact met een persoon via het telefoonnummer [telefoonnummer 7] die haar een verificatielink stuurde.
Tijdens een doorzoeking werd in de gang van de woning waarin [verdachte] verbleef een iPhone 7 met het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 7] aangetroffen. In de applicatie WhatsApp werd het gesprek met [slachtoffer 35] aangetroffen. In dat gesprek werd ook een verificatielink naar [slachtoffer 35] verstuurd.
Hoewel deze telefoon niet in de slaapkamer maar in de hal van de woning is aangetroffen, gaat de rechtbank er vanuit dat deze mobiele telefoon door [verdachte] werd gebruikt. [medeverdachte 2] zat reeds gedurende enige tijd in detentie ten tijde van de inbeslagname van deze telefoon en de telefoon stond aan toen deze werd aangetroffen. In onderling verband en samenhang bezien en gelet op de modus operandi die vergelijkbaar is met de reeds beschreven zaken, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [verdachte] de gebruiker is geweest van deze mobiele telefoon. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 35] heeft opgelicht, waarna hij met behulp van computervredebreuk wederrechtelijk geldbedragen van de bankrekening van de kinderen van [slachtoffer 35] heeft overgemaakt. Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekening van [slachtoffer 35] is immers omgezet naar digitale betaalkaarten.
Niet is gebleken dat [medeverdachte 2], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid had bij deze feiten. Concreet en direct bewijs daarvoor ontbreekt.
Conclusie ten aanzien van zaaksdossier 35
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van deze feiten zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.7
Ten aanzien van de zaaksdossiers 16 en 17
Van de bankrekening van aangever [slachtoffer 16] (hierna: [slachtoffer 16], zaakdossier 16) is onbevoegd een geldbedrag van € 2.081,- weggenomen. Van dat geld is € 979,- overgemaakt naar de bankrekening van MediaMarkt voor de aankoop van een iPhone 11. Van de bankrekening van aangeefster [slachtoffer 17] (hierna: [slachtoffer 17], zaakdossier 17) is onbevoegd een geldbedrag van € 1.047,42 weggenomen. Van dat geld is € 979,- overgemaakt naar de bankrekening van MediaMarkt voor de aankoop van een iPhone 11.
[slachtoffer 16] had op 26 januari 2020 via WhatsApp contact met een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 8]. Uit historische verkeersgegevens is gebleken dat voornoemd nummer op 26 januari 2020 in een mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 3] heeft gezeten. [slachtoffer 17] had op 27 januari 2020 contact met een persoon die gebruik maakte van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 9]. Ook dit nummer zat op 27 januari 2020 in een mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 3]. In deze mobiele telefoon hebben ook de simkaarten gezeten die werden gebruikt bij (onder meer) de zaaksdossiers 28 en 29.
De rechtbank heeft hierboven reeds overwogen dat [verdachte] degene is geweest die bij zaaksdossiers 28 en 29 de aangevers heeft opgelicht en bestolen. De oplichting en diefstal in de zaaksdossiers 16 en 17 hebben op soortgelijke wijze plaatsgevonden en de simkaarten waarmee contact is gelegd met deze aangevers hebben in een mobiele telefoon gezeten waar ook de simkaarten uit de zaken 28 en 29 in hebben gezeten. Deze omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – brengen de rechtbank tot het oordeel dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 16] en [slachtoffer 17] heeft opgelicht en met behulp van computervredebreuk wederrechtelijk geldbedragen van hun bankrekeningen heeft weggenomen. Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekeningen van [slachtoffer 16] en [slachtoffer 17] is onder andere omgezet naar goederen, te weten mobiele telefoons die zijn aangeschaft bij MediaMarkt.
Deze telefoons zijn opgehaald door [medeverdachte 3]. Uit de verklaring van [medeverdachte 3] en uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [medeverdachte 3] in nauw contact stond met [medeverdachte 2] en dat zij in opdracht van [medeverdachte 2] voornoemde mobiele telefoons bij MediaMarkt heeft opgehaald. Zij werd aangestuurd door en kreeg aanwijzingen van [medeverdachte 2]. Ook werd zij door [medeverdachte 2] gebracht naar MediaMarkt. Zoals reeds overwogen bij de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29 regelde [medeverdachte 2] op verzoek/in opdracht van [verdachte] mensen die de telefoons moesten gaan ophalen bij MediaMarkt. Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij het witwassen een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
Niet is echter gebleken dat [medeverdachte 2], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid had bij de oplichting, computervredebreuk en diefstal, gepleegd door [verdachte]. Op grond van de bewijsmiddelen kan enkel worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] pas in beeld kwam en slechts betrokkenheid had bij het ophalen van de mobiele telefoons bij MediaMarkt. De oplichting, de computervredebreuk en de diefstal van het geld van de bankrekeningen van [slachtoffer 16] en [slachtoffer 17] hadden toen al plaatsgevonden.
Conclusie ten aanzien van de zaaksdossiers 16 en 17
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.8
Ten aanzien van zaaksdossiers 18 en 19
Van de bankrekening van aangeefster [slachtoffer 18] (hierna: [slachtoffer 18], zaaksdossier 18) is onbevoegd een geldbedrag van € 979,- weggenomen en naar de bankrekening van MediaMarkt overgemaakt voor de aankoop van een iPhone 11. Van de bankrekening van aangeefster [slachtoffer 19] (hierna: [slachtoffer 19], zaaksdossier 19) is onbevoegd een geldbedrag van € 2.010,49 weggenomen. Van dat geld is € 1.958,- overgemaakt naar de bankrekening van MediaMarkt voor de aankoop van twee iPhones 11.
[slachtoffer 18] had op 13 januari 2020 via WhatsApp contact met een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 10]. Deze simkaart zat toen in een mobiele telefoon met IMEI-nummer [IMEI-nummer 4]. In de periode van 9 januari 2020 tot en met 06 maart 2020 heeft deze simkaart in twee mobiele telefoons gezeten. Eén van deze mobiele telefoons werd op 7 juli 2020 tijdens een doorzoeking in de slaapkamer van [verdachte] en [medeverdachte 2] aangetroffen. In deze telefoon zat een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 1].
De rechtbank gaat er vanuit dat deze mobiele telefoon door [verdachte] werd gebruikt, aangezien [medeverdachte 2] reeds gedurende enige tijd in detentie zat ten tijde van de inbeslagname van deze telefoon en de telefoon aan stond toen deze werd aangetroffen. Voorts heeft [verdachte] verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] van hem is.
Stuijvenberg had op 22 januari 2020 contact met een persoon die gebruik maakte van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 11]. Ook dit nummer zat op 22 januari 2020 in een mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 4]. Voorts heeft het telefoonnummer [telefoonnummer 1], het telefoonnummer van [verdachte], enkele minuten in deze mobiele telefoon gezeten.
De rechtbank heeft hierboven reeds overwogen dat [verdachte] degene is geweest die bij zaaksdossiers 28 en 29 de aangevers heeft opgelicht en bestolen. Gelet op het feit dat de zaaksdossiers 18 en 19 op soortgelijke wijze hebben plaatsgevonden en de simkaarten waarmee contact is gelegd met de aangevers in een mobiele telefoon heeft gezeten die in sterk verband staat met [verdachte], acht de rechtbank – in onderling verband en samenhang bezien en mede gelet op de modus operandi in de hiervoor besproken zaken – wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 18] en [slachtoffer 19] heeft opgelicht en met behulp van computervredebreuk geld van hun rekeningen heeft weggenomen. Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekeningen van [slachtoffer 18] en [slachtoffer 19] is onder andere omgezet naar goederen, te weten mobiele telefoons die zijn aangeschaft bij MediaMarkt.
Deze telefoons zijn opgehaald door [medeverdachte 4]. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken is gebleken dat [medeverdachte 4] in nauw contact stond met [medeverdachte 2] en dat zij in samenspraak met [medeverdachte 2] mobiele telefoons bij MediaMarkt heeft opgehaald. Zoals reeds overwogen bij de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29 regelde [medeverdachte 2] op verzoek/in opdracht van [verdachte] mensen die de telefoons moesten gaan ophalen bij MediaMarkt. Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij het witwassen een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4].
Niet is gebleken dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid hadden bij de oplichting, computervredebreuk en diefstal, gepleegd door [verdachte]. Op grond van de bewijsmiddelen kan enkel worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] pas in beeld kwamen en slechts betrokkenheid hadden bij het ophalen van de mobiele telefoons bij MediaMarkt. De oplichting, de computervredebreuk en de diefstal van het geld van de bankrekeningen van [slachtoffer 18] en [slachtoffer 19] hadden toen al plaatsgevonden.
Conclusie ten aanzien van de zaaksdossiers 18 en 19
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.9
Ten aanzien van de zaaksdossiers 20, 21 en 22
Van de bankrekening van aangeefster [slachtoffer 20] (hierna: [slachtoffer 20], zaaksdossier 20) is onbevoegd een geldbedrag van € 2.964,- weggenomen. Van dat geld is € 979,- overgemaakt naar de bankrekening van MediaMarkt voor de aankoop van een iPhone 11.
Van de bankrekening van aangeefster [slachtoffer 21] (hierna: [slachtoffer 21], zaaksdossier 21) is onbevoegd een geldbedrag van € 180,95 weggenomen en overgemaakt naar de bankrekening van Gamecardsdirect.
Van de bankrekening van aangever [slachtoffer 22] (hierna: [slachtoffer 22], zaaksdossier 22) is onbevoegd een geldbedrag van € 979,- weggenomen en naar de bankrekening van MediaMarkt overgemaakt voor de aankoop van een iPhone 11.
[slachtoffer 20], [slachtoffer 21] en [slachtoffer 22] hadden op 1 en 3 februari 2020 via WhatsApp contact met een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 12]. Deze simkaart zat toen in een mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 3]. In deze mobiele telefoon hebben ook de simkaarten gezeten die werden gebruikt bij de zaaksdossiers 16, 17, 28 en 29.
De rechtbank heeft hierboven reeds overwogen dat [verdachte] degene is geweest die bij zaaksdossiers 16, 17, 28 en 29 de aangevers heeft opgelicht en bestolen. Gelet op het feit dat de zaaksdossiers 20, 21 en 22 op soortgelijke wijze hebben plaatsgevonden en de simkaarten waarmee contact is gelegd met de aangevers in een mobiele telefoon hebben gezeten die in sterk verband staan tot [verdachte], acht de rechtbank – in onderling verband en samenhang bezien en mede gelet op de modus operandi in de reeds besproken zaken – wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 20], [slachtoffer 21] en [slachtoffer 22] heeft opgelicht en met behulp van computervredebreuk geld van hun rekeningen heeft weggenomen.
Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekeningen van [slachtoffer 20], [slachtoffer 21] en [slachtoffer 22] is onder andere omgezet naar goederen, te weten mobiele telefoons die zijn aangeschaft bij MediaMarkt en/of digitale waardebonnen.
Voornoemde telefoons zijn opgehaald door [medeverdachte 5]. Uit de verklaring van [medeverdachte 5] en uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [medeverdachte 5] in nauw contact stond met [medeverdachte 2] voor, tijdens en na het ophalen van de mobiele telefoons en dat zij in opdracht van [medeverdachte 2] voornoemde mobiele telefoons bij MediaMarkt heeft opgehaald. Zij werd aangestuurd door en kreeg aanwijzingen van [medeverdachte 2]. Ook werd zij door [medeverdachte 2] opgehaald en gebracht naar MediaMarkt. Na haar aanhouding stond zij wederom in nauw contact met [medeverdachte 2]. Voort is uit de afgeluisterde telefoongesprekken gebleken dat [medeverdachte 2] deze mobiele telefoons moest ophalen in opdracht/op verzoek van [verdachte]. Zoals reeds overwogen bij de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29 regelde [medeverdachte 2] op verzoek van [verdachte] mensen die de telefoons moesten gaan ophalen bij MediaMarkt. Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij het witwassen
ten aanzien van de zaaksdossiers 20 en 22een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5].
Niet is echter gebleken dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid hadden bij de oplichting, computervredebreuk en diefstal, gepleegd door [verdachte], dan wel het witwassen van de geldbedragen
ten aanzien van zaaksdossier 21. Op grond van de bewijsmiddelen kan enkel worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] pas in beeld kwamen en slechts betrokkenheid hadden bij het ophalen van de mobiele telefoons bij MediaMarkt ten aanzien van de zaaksdossiers 20 en 22. De oplichting, de computervredebreuk en de diefstal van het geld van de bankrekeningen van [slachtoffer 20] en [slachtoffer 22] hadden toen al plaatsgevonden. Bewijs dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] betrokkenheid hadden bij het witwassen van het geld van de bankrekening van [slachtoffer 21] is ook niet voorhanden.
[verdachte] zal ten aanzien van deze feiten worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Conclusie ten aanzien van de zaaksdossiers 20, 21 en 22
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 en feit 4 ten aanzien van zaaksdossier 21 zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.10
Ten aanzien van zaaksdossier 7
Van de bankrekening van aangever [slachtoffer 7] is onbevoegd een geldbedrag van € 1.279,- weggenomen. Van dat geld is € 979,- overgemaakt naar de bankrekening van MediaMarkt voor de aankoop van een iPhone 11 en € 300,- overgemaakt naar de bankrekening van Bol.com.
[slachtoffer 7] had op 3 januari 2020 via WhatsApp contact met een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 13].
In de slaapkamer van [verdachte] en [medeverdachte 2] werd een mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 5] aangetroffen, met daaraan gekoppeld als Apple ID [voor- en achternaam verdachte]23@icloud.com en het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. In deze telefoon werd een WhatsApp gesprek aangetroffen, waarin [verdachte] op 4 januari 2020 een bericht stuurde aan zijn broer [voornaam broer] dat [voornaam broer] een bericht aan hem moest sturen op het telefoonnummer [telefoonnummer 13].
De rechtbank gaat er op grond van het vorenstaande vanuit dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 13]. Zij acht daarom – en mede gelet op hetgeen hierboven ten aanzien van de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29 reeds is overwogen – wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 7] heeft opgelicht en met behulp van computervredebreuk geld van diens rekening heeft weggenomen. Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekening van [slachtoffer 7] is onder andere omgezet naar een goed, te weten een mobiele telefoon die is aangeschaft bij MediaMarkt.
Deze telefoon werd op 3 januari 2020 bij MediaMarkt te Zoetermeer opgehaald door [medeverdachte 1]. Op die dag hadden [medeverdachte 1] en [verdachte] tussen 12:20 uur en 20:05 uur nauw telefonisch contact met elkaar, te weten circa 22 keer. Vanaf 20:17 uur bevond de telefoon van [medeverdachte 1] zich in Zoetermeer in de omgeving van een zendmast vlakbij MediaMarkt. Ook dan heeft [medeverdachte 1] meerdere malen contact met [verdachte].
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij het witwassen een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen [verdachte] en [medeverdachte 1].
Niet is gebleken dat [medeverdachte 1], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid had bij de oplichting, computervredebreuk en diefstal, gepleegd door [verdachte]. Op grond van de bewijsmiddelen kan enkel worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] pas in beeld kwam en slechts betrokkenheid had bij het ophalen van de mobiele telefoon bij MediaMarkt. De oplichting, de computervredebreuk en de diefstal van het geld van de bankrekeningen van [slachtoffer 7] hadden toen al plaatsgevonden. Concreet en direct bewijs dat [medeverdachte 1] hierbij enige betrokkenheid had, ontbreekt.
Conclusie ten aanzien van zaaksdossier 7
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.11
Ten aanzien van zaaksdossier 8
Van de bankrekening van aangeefster [slachtoffer 8] (hierna: [slachtoffer 8]) is onbevoegd een geldbedrag van € 2.060,49 weggenomen. Van dat geld is € 1.958,- overgemaakt naar de bankrekening van MediaMarkt voor de aankoop van twee iPhones 11 en € 102,49 overgemaakt naar de bankrekening Top Up BV by Buckaroo voor een aankoop bij beltegoed.nl.
[slachtoffer 8] had op 4 januari 2020 via WhatsApp contact met een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 13]. In de slaapkamer van [verdachte] en [medeverdachte 2] werd een mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 5] aangetroffen, met daaraan gekoppeld als Apple ID [voor- en achternaam verdachte]23@icloud.com en het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. In deze telefoon werd een WhatsApp gesprek aangetroffen, waarin [verdachte] op 4 januari 2020 een bericht stuurde aan zijn broer [voornaam broer] dat [voornaam broer] een bericht aan hem moest sturen op het telefoonnummer [telefoonnummer 13]. Voorts stuurde [verdachte] op 4 januari 2020 te 17:16 uur een afbeelding van twee dozen van een iPhone 11 aan [voornaam broer].
De rechtbank gaat op grond van het vorenstaande er vanuit dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 13] en acht, mede gelet op hetgeen hierboven ten aanzien van de zaaksdossiers 25, 26, 28 en 29 reeds is overwogen – wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 8] heeft opgelicht en met behulp van computervredebreuk, wederrechtelijk geldbedragen van haar bankrekening heeft weggenomen. Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekening van [slachtoffer 8] is omgezet naar goederen, te weten twee mobiele telefoons die zijn aangeschaft bij MediaMarkt en beltegoed.
Deze telefoons werden op 4 januari 2020 bij MediaMarkt te Den Haag opgehaald door [medeverdachte 1]. Op die dag hadden [medeverdachte 1] en [verdachte] tussen 11:11 uur en 17:00 uur nauw telefonisch contact met elkaar, te weten circa 23 keer. Vanaf 16:47 uur bevond de telefoon van [medeverdachte 1] zich in Den Haag in de omgeving van een zendmast vlakbij MediaMarkt. Om 17:02 uur en 17:31 uur heeft [medeverdachte 1] wederom meerdere malen telefonisch contact met [verdachte]. Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij het witwassen een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen [verdachte] en [medeverdachte 1].
Niet is echter gebleken dat [medeverdachte 1], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid had bij de oplichting, computervredebreuk en diefstal, gepleegd door [verdachte]. Op grond van de bewijsmiddelen kan enkel worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] pas in beeld kwam en slechts betrokkenheid had bij het ophalen van de mobiele telefoons bij MediaMarkt. De oplichting, de computervredebreuk en de diefstal van het geld van de bankrekeningen van [slachtoffer 8] hadden toen al plaatsgevonden. Concreet en direct bewijs dat [medeverdachte 1] hierbij enige betrokkenheid had, ontbreekt.
Conclusie ten aanzien van zaaksdossier 8
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.12
Ten aanzien van zaaksdossier 10
Van de bankrekening van aangever [slachtoffer 10] (hierna: [slachtoffer 10]) is onbevoegd een geldbedrag van € 979,- weggenomen en overgemaakt naar de bankrekening van MediaMarkt voor de aankoop van een iPhone 11. [slachtoffer 10] had op 5 januari 2020 via WhatsApp contact met een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 14]. Deze simkaart heeft in een mobiele telefoon gezeten met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 3]. In deze mobiele telefoon hebben ook de simkaarten gezeten die werden gebruikt bij de zaaksdossiers 16, 17, 20, 21, 22, 28 en 29.
In de slaapkamer van [verdachte] en [medeverdachte 2] werd een mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 5] aangetroffen, met daaraan gekoppeld als Apple ID [voor- en achternaam verdachte]23@icloud.com en het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. In deze telefoon werd een WhatsApp-gesprek aangetroffen, waarin [verdachte] op 6 januari 2020 een afbeelding van een e-mail van MediaMarkt doorstuurde naar zijn broer [voornaam broer]. Dit betrof de bestelbevestiging van de Media Markt voor een Apple iPhone 11 van € 979,- die is aangeschaft met het weggenomen geld van [slachtoffer 10].
De rechtbank heeft hierboven reeds overwogen dat [verdachte] degene is geweest die bij zaaksdossiers 16, 17, 20, 21, 22, 28 en 29 de aangevers heeft opgelicht en bestolen. Gelet op het feit dat zaaksdossier 10 op soortgelijke wijze heeft plaatsgevonden, de simkaart waarmee contact is gelegd met [slachtoffer 10] in een mobiele telefoon heeft gezeten die gelinkt wordt aan [verdachte] en [verdachte] kennelijk in het bezit is geweest van de bestelbevestiging van de mobiele telefoon bij MediaMarkt, acht de rechtbank – in onderling verband en samenhang bezien en mede gelet op hetgeen hierboven ten aanzien van de modus operandi in de hiervoor besproken zaken reeds is overwogen – wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 10] heeft opgelicht en met behulp van computervredebreuk geldbedragen van zijn bankrekening heeft weggenomen. Ook het witwassen van geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekening van [slachtoffer 10] is omgezet naar een goed, te weten een mobiele telefoon die is aangeschaft bij MediaMarkt.
De mobiele telefoon is door [medeverdachte 1] opgehaald bij MediaMarkt. Tijdens de bestelling op de website van MediaMarkt van de mobiele telefoon door [verdachte] werden een fictief adres en de persoonlijke gegevens van [medeverdachte 1] opgegeven. Tijdens de bestelling van de telefoon was daarom al bekend dat [medeverdachte 1] deze telefoon zou ophalen. Gelet hierop en mede gelet op hetgeen hierboven ten aanzien van de zaaksdossiers 7 en 8 is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij het witwassen van de mobiele telefoon een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen [verdachte] en [medeverdachte 1].
Niet is gebleken dat [medeverdachte 1], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid had bij de oplichting, computervredebreuk en diefstal, gepleegd door [verdachte]. Op grond van de bewijsmiddelen kan enkel worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] pas in beeld kwam en slechts betrokkenheid had bij het ophalen van de mobiele telefoon bij MediaMarkt. De oplichting, de computervredebreuk en de diefstal van het geld van de bankrekeningen van [slachtoffer 10] hadden toen al plaatsgevonden. Concreet en direct bewijs dat [medeverdachte 1] hierbij enige betrokkenheid had, ontbreekt.
Conclusie ten aanzien van zaaksdossier 10
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.13
Ten aanzien van zaaksdossier 13
Van de bankrekening van aangever [slachtoffer 13] (hierna: [slachtoffer 13]) is onbevoegd een geldbedrag van € 1.959,- weggenomen en overgemaakt naar de bankrekening van MediaMarkt voor de aankoop van twee iPhones 11.
[slachtoffer 13] had op 5 januari 2020 via WhatsApp contact met een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 14]. Dit telefoonnummer werd ook bij zaaksdossier 10 gebruikt en heeft in een mobiele telefoon gezeten met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 3]. In deze mobiele telefoon hebben ook de simkaarten gezeten die werden gebruikt bij de zaaksdossiers 16, 17, 20, 21, 22, 28 en 29.
In de slaapkamer van [verdachte] en [medeverdachte 2] werd een mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 5] aangetroffen, met daaraan gekoppeld als Apple ID [voor- en achternaam verdachte]23@icloud.com en het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. In deze telefoon werd een WhatsApp-gesprek aangetroffen, waarin [verdachte] op 10 januari 2020 een afbeelding van de bankrekening van [slachtoffer 13], waarop een afschrijving van € 1.958,- naar MediaMarkt te zien was, naar zijn broer [voornaam broer] stuurde.
De rechtbank heeft hierboven reeds overwogen dat [verdachte] degene is geweest die bij zaaksdossiers 10, 16, 17, 20, 21, 22, 28 en 29 de aangevers heeft opgelicht en bestolen. Gelet op het feit dat zaaksdossier 13 op soortgelijke wijze heeft plaatsgevonden, de simkaart waarmee contact is gelegd met [slachtoffer 13] in een mobiele telefoon heeft gezeten die gelinkt kan worden aan [verdachte] en [verdachte] in het bezit was van een afbeelding van de bankrekening van [slachtoffer 13], acht de rechtbank – in onderling verband en samenhang bezien en mede gelet op de modus operandi in de reeds besproken zaken – wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 13] heeft opgelicht en met behulp van computervredebreuk geld van zijn bankrekening heeft weggenomen. Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekening van [slachtoffer 13] is omgezet naar goederen, te weten twee mobiele telefoons die zijn aangeschaft bij MediaMarkt.
Mede gelet op hetgeen hierboven ten aanzien van de zaaksdossiers 7, 8 en 10 is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij het witwassen van de mobiele telefoons een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen [verdachte] en [medeverdachte 1].
Daarbij overweegt de rechtbank voorts dat uit de historische gegevens is gebleken dat [medeverdachte 1] op 10 januari 2020 rond 12:03 uur telefonisch contact met [verdachte] heeft gehad, terwijl de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] een zendmast in de directe omgeving van MediaMarkt aanstraalde. De mobiele telefoon van [verdachte] straalde op dat moment ook een zendmast in de directe omgeving van MediaMarkt aan. Ten slotte werd in voornoemde mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 5] ook een WhatsApp-gesprek met het telefoonnummer [telefoonnummer 15]aangetroffen. De gebruiker van dit telefoonnummer werd door [verdachte] “[voornaam medeverdachte 1]” genoemd. Op 10 januari 2020 te 11:16 uur werd door [voornaam medeverdachte 1] gevraagd: “Wt voor tellie”. [verdachte] antwoordde “2 iphone 11”.
Niet is gebleken dat [medeverdachte 1], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid had bij de oplichting, computervredebreuk en diefstal, gepleegd door [verdachte]. Uit de bewijsmiddelen kan enkel worden afgeleid dat [medeverdachte 1] pas in beeld kwam en slechts betrokkenheid had bij het ophalen van de mobiele telefoons bij MediaMarkt. De oplichting, de computervredebreuk en de diefstal van het geld van de bankrekeningen van [slachtoffer 13] hadden toen al plaatsgevonden. Concreet en direct bewijs dat [medeverdachte 1] hierbij enige betrokkenheid had, ontbreekt.
Conclusie ten aanzien van zaaksdossier 13
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.6.14
Ten aanzien van de zaaksdossiers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9, 11, 12, 14, 15 en 24
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gang van zaken rondom zaaksdossiers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9, 11, 12, 14, 15 en 24 op essentiële punten overeenkomt met de bewezen verklaarde zaaksdossiers 7, 8, 10 en 13. Alle feiten zijn op een soortgelijke wijze en rond dezelfde periode begaan. De rechtbank verwijst naar de modus operandi zoals beschreven in de inleiding.
In het bijzonder overweegt de rechtbank dat voor de wijze waarop de computervredebreuk en diefstal in alle zaken plaatsvond, specifieke kennis en software benodigd was. De dader had namelijk de beschikking over een zogenoemd panel om toegang te kunnen krijgen tot de digitale betaalomgeving van de bank van de slachtoffers en wist vervolgens ook precies hoe zo’n panel werkt en hoe hij de door het slachtoffer ingevoerde gegevens moest gebruiken om het geld te kunnen wegnemen. In de hiervoor besproken zaken was het telkens [verdachte] die over die kennis en software beschikte.
Nu dezelfde modus operandi - met dus dezelfde kennis en software - is gebruikt in de zaken 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9, 11, 12, 14, 15 en 24, ook in deze zaken goederen bij MediaMarkt werden aangeschaft en [medeverdachte 1] bovendien telkens de persoon was die de goederen bij MediaMarkt kwam afhalen, acht de rechtbank het uitgesloten dat een ander dan [verdachte] de persoon is geweest die de oplichtingen, computervredebreuk en diefstal heeft gepleegd. Zij acht deze feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ook het witwassen van het geld acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Het geld van de bankrekeningen van de aangevers is omgezet naar diverse goederen, onder andere mobiele telefoons die zijn aangeschaft bij MediaMarkt. De rechtbank acht verder wettig en overtuigend bewezen dat er bij het witwassen van de mobiele telefoons een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen [verdachte] en [medeverdachte 1].
Niet is gebleken dat [medeverdachte 1], dan wel een ander of anderen, enige betrokkenheid had bij, dan wel wetenschap had van de oplichting, computervredebreuk en diefstal door middel van een valse sleutel, gepleegd door [verdachte]. Op grond van de bewijsmiddelen kan enkel worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] pas in beeld kwam en slechts betrokkenheid had bij het ophalen van de mobiele telefoon bij MediaMarkt. De oplichting, de computervredebreuk en de diefstal van het geld van de bankrekeningen van de aangevers hadden toen al plaatsgevonden. Concreet en direct bewijs dat [medeverdachte 1] hierbij enige betrokkenheid had, ontbreekt. [verdachte] zal ten aanzien van deze feiten dan ook worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Conclusie ten aanzien van de zaaksdossiers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9, 11, 12, 14, 15 en 24
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.7
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5
4.7.1
Algemene overweging met betrekking tot deelname aan een criminele organisatie
Volgens bestendige jurisprudentie [1] moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is”. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Er moet ook worden bewezen dat de organisatie tot oogmerk heeft misdrijven te plegen. Aangezien het oogmerk voldoende is, is een voltooid misdrijf, of strafbare poging of voorbereiding daartoe, dus niet vereist. Het oogmerk kan echter wel blijken uit de door de criminele organisatie gepleegde misdrijven. Het oogmerk moet bovendien, gelet op de duurzaamheid van het samenwerkingsverband, gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven.
Het is niet vereist dat de verdachte precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht [2] . De verdachte dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Daarnaast is het niet van belang of de verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid bij een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan. [3]
Om van deelnemen aan de criminele organisatie te kunnen spreken, dient de verdachte te behoren tot de organisatie en moet hij een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning bieden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. [4]
De rechtbank zal aan de hand van het hiervoor geschetste juridisch kader beoordelen of, wellicht in wisselende verbanden, sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband, of de onderhavige organisatie als oogmerk had het plegen van computervredebreuk, diefstal met valse sleutel en/of witwassen, en of de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
3.8.2
Duurzame samenwerking
Hiervoor is bewezenverklaard dat [verdachte] zich in het Gamay onderzoek meermalen heeft schuldig gemaakt aan oplichting, computervredebreuk, diefstal met een valse sleutel en witwassen, en dat hij bij het witwassen bewust en nauw heeft samengewerkt met -onder meer- [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4]. Daarnaast heeft de rechtbank hiervoor bewezenverklaard dat de verdachte zich in een aantal zaaksdossiers schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van diefstal met een valse sleutel. Daarmee heeft tot uitgangspunt te gelden dat er sprake is geweest van een samenwerking tussen [verdachte] en andere verdachten, onder wie [medeverdachte 2]. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de samenwerking intensief was en dat de gehanteerde werkwijze een behoorlijke mate van samenwerking en coördinatie vereiste. Er zat maar een kort tijdsbestek tussen de oplichting, de computervredebreuk, de diefstal van het geld van de bankrekening van de aangevers en het vervolgens ophalen van de met dat gestolen geld bestelde goederen bij -onder andere- MediaMarkt. Dat is in algemene zin ook nodig omdat een slachtoffer in de regel relatief snel zal opmerken dat er geld van zijn of haar rekening is verdwenen en daarvan dan zo snel mogelijk melding zal maken bij de bank of de winkel waar goederen zijn besteld. Om te voorkomen dat de fraude mislukt, zullen de personen die bij de diefstal betrokken zijn dus snel en gecoördineerd te werk moeten gaan. Uit de gehanteerde werkwijze blijkt ook van een zekere rolverdeling binnen de organisatie. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken en aangetroffen WhatsAppberichten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] zich er terdege van bewust was dat er de nodige tijdsdruk zat op het ophalen van de door [verdachte] bestelde spullen, hetgeen weer tot uiting kwam in de manier waarop hij de ‘ophalers’ bejegende. De ophalers volgden op hun beurt de ontvangen instructies nauwgezet op. Dit alles duidt naar het oordeel van de rechtbank op een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. De organisatie legde een duidelijke stelselmatigheid aan de dag, gelet op de organisatiegraad van het handelen en op het grote aantal slachtoffers.
Wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
4.7.3
Crimineel oogmerk van de organisatie
Dat de organisatie het oogmerk had op het plegen van misdrijven leidt de rechtbank onder meer af uit de bewijsmiddelen die in de hierboven genoemde zaaksdossiers worden gehanteerd, op basis waarvan meerdere verdachten worden veroordeeld. De rechtbank verwijst daarbij naar de afgeluisterde telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en op het grote aantal aangetroffen WhatsApp-gesprekken met diverse (potentiële) slachtoffers in de mobiele telefoon van [verdachte]. Uit die gesprekken, tussen de verdachten onderling en tussen de verdachten en de (potentiële) slachtoffers, leidt de rechtbank - in onderling verband bezien met de misdrijven die worden bewezenverklaard - het oogmerk van de organisatie op het plegen van de in de tenlastelegging beschreven misdrijven af. Dat de verdachten op de hoogte waren van het criminele oogmerk van de organisatie is, mede gelet op de aard van de afgeluisterde telefoongesprekken en het aandeel van de verdachten in de bewezen verklaarde misdrijven, evident.
4.7.4
Deelnemers aan de organisatie en hun rol daarin
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat van de criminele organisatie in elk geval deel hebben uitgemaakt [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4].
Zij hebben – los van wat reeds volgt uit hetgeen ten laste van ieder van hen afzonderlijk is bewezenverklaard – in hoofdlijnen op de volgende wijze deelgenomen aan de organisatie.
[verdachte]
Uit de bewijsmiddelen van de bewezenverklaarde zaaksdossiers leidt de rechtbank af dat [verdachte] de leider was van de organisatie. In aard en toon van de gesprekken die hij met andere verdachten voerde, leest de rechtbank een leidende, coördinerende en initiërende rol bij alle bewezenverklaarde zaaksdossiers. Hij is degene die de aangevers heeft opgelicht, waarna via computervredebreuk en diefstal door middel van een valse sleutel wederrechtelijk geldbedragen van hun bankrekeningen zijn overgemaakt. Met deze geldbedragen werden diverse goederen aangeschaft. Deze goederen werden op zijn initiatief opgehaald door andere mensen, onder wie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4]. [verdachte] had een bepalende rol in alle bewezenverklaarde zaaksdossiers.
[medeverdachte 2]
Uit de bewijsmiddelen van de bewezenverklaarde zaaksdossiers leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] in opdracht van/op verzoek van [verdachte] mensen regelde om de goederen, die middels de frauduleuze handelingen waren betaald, op te halen. Hierbij stond hij in nauw contact met [verdachte]. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken wordt afgeleid dat hij veelvuldig contact had met de ‘ophalers’ en hen aanstuurde. Ook schroomde hij niet om te dreigen en intimideren indien een ophaler niet op de door hem gewenste manier wenste mee te werken. Voorts heeft hij een bankrekening aan [verdachte] ter beschikking gesteld om daarop met frauduleuze handelingen weggenomen geld te storten. Deze geldbedragen heeft hij in samenspraak met [verdachte] weer gepind van die bankrekening. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2], qua hiërarchie in de criminele organisatie, een belangrijke en essentiële rol vervulde, maar niet die van een leider.
[medeverdachte 1]
[medeverdachte 1] heeft zestien maal goederen opgehaald bij filialen van MediaMarkt die op de hiervoor gemelde wijze waren verkregen. Met het ophalen van de spullen heeft hij -in elk geval- zestien keer de laatste en noodzakelijke handeling van witwassen verricht. Daarvoor stond hij in nauw contact met [verdachte]. Hij was hiermee een belangrijke en essentiële schakel binnen de criminele organisatie.
[medeverdachte 4]
[medeverdachte 4] heeft in samenspraak met [medeverdachte 2] tweemaal een mobiele telefoon bij een filiaal van MediaMarkt opgehaald. Haar rol is beperkter dan die van [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], maar naar het oordeel van de rechtbank kan zij zonder meer als deelnemer aan de criminele organisatie worden aangemerkt. De afgeluisterde telefoongesprekken geven een beeld van nauw contact met [medeverdachte 2] en een andere ophaler, te weten [medeverdachte 3]. Het telefonische contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2], was erop gericht [medeverdachte 3] onder druk te zetten om mobiele telefoons op te halen en geld over te maken aan [medeverdachte 2]. [medeverdachte 4] heeft na de aanhouding en invrijheidstelling van [medeverdachte 3] nauw contact met haar onderhouden en geregeld dat zij in contact zou komen met [medeverdachte 2]. Met het voorgaande heeft [medeverdachte 4] naar het oordeel van de rechtbank een essentiële en significante bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van het crimineel oogmerk van de organisatie.
4.7.5
Vrijspraak ten aanzien van [medeverdachte 7]
Naar het oordeel van de rechtbank kan [medeverdachte 7] niet als deelneemster aan de criminele organisatie worden aangemerkt. Ook acht de rechtbank niet aannemelijk dat [medeverdachte 7] het opzet had om aan deze organisatie deel te nemen. Haar adviserende en ondersteunende rol ter verwezenlijking van het crimineel oogmerk van de organisatie, zoals door de politie en de officier van justitie gesteld, blijkt onvoldoende uit de bewijsmiddelen.
4.7.6
Conclusie
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 5 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.8
Eindconclusie
De rechtbank acht de onder 1 en 2 tenlastegelegde oplichting en computervredebreuk ten aanzien van de zaaksdossiers 1 tot en met 22, 24 tot en met 29, 31 en 33 tot en met 35 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
De rechtbank acht de onder 3 tenlastegelegde diefstal met valse sleutel ten aanzien van de zaaksdossiers 1 tot en met 22, 24 tot en met 29, 31 en 33 tot en met 35 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de zaaksdossiers 25, 26, 28, 29, waarbij in totaal € 1.767,06 is weggenomen, acht de rechtbank ook het tenlastegelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de overige zaaksdossiers zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen. De weggenomen geldbedragen ten aanzien van de overige zaaksdossiers betreffen een totaalbedrag van € 37.787,34.
De rechtbank acht het onder 4 tenlastegelegde witwassen ten aanzien van de zaaksdossiers 1 tot en met 22, 24 tot en met 29, 31 en 33 tot en met 35 wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de langere periode, de regelmaat waarmee de verdachte handelde en de veelheid aan zaken acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van gewoontewitwassen.
Ten aanzien van de zaaksdossiers 1 tot en met 20, 22, 24, 25, 26, 28 en 29 acht de rechtbank ook het tenlastegelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de overige zaaksdossiers zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Het onder 5 tenlastegelegde acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen.

5.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5(vul de feitaanduidingen in) tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 november 2019 tot en met 7 juli 2020 in Nederland
telkens met het oogmerk om zich wederechtelijk te bevoordelen
telkens hetzij door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, telkens een
persoonheeft bewogen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten gegevens waarmee kon worden ingelogd in de account van hun bank, hebbende verdachte toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid,
op
Marktplaatszich voorgedaan als een bonafide koper en vervolgens een betaalverzoek van EUR 0,01 verzonden via een WhatsAppbericht) naar een verkoper waarbij die persoon, verkoper, vervolgens naar een phishing website werden geleid, waar hij/zij werd bewogen tot de afgifte van bovenomschreven gegevens;
Zaaksdossiers 1 tot en met
22, 24 tot en met29, zaak 31 en zaak 33 tot en met
35
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 november 2019 tot en met 7 juli 2020 in Nederland, meermalen opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan, te weten server(s) van de beveiligde internetbankieren omgeving van een bank, althans een deel daarvan, waarbij verdachte telkens de toegang tot de
geautomatiseerde werken heeft verworven:
-met behulp van valse sleutels, te weten de inloggegevens voor het internetbankieren, te weten de gebruikersnaam en het wachtwoord, van/bij die bank en
-door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten als geautoriseerde klanten van die bank;
Zaaksdossiers 1 tot en met
22, 24 tot en met29, zaak 31 en zaak 33 tot en met
35
3.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 november 2019 tot en met 7
juli 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen meerdere geldbedragen ter waarde van in totaal EUR
1.767,06toebehorende aan personen waarbij de verdachte en zijn mededader het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met behulp van de inloggegevens van de bankaccount van voornoemde personen, waartoe hij, verdachte en zijn mededader niet gerechtigd waren, in te loggen op de bankrekening van die personen en vervolgens geldbedragen over te maken naar onder andere de bankrekening van
MediaMarkt;
Zaaksdossiers
25, 26, 28 en 29
en
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 november 2019 tot en met 7
juli 2020 in Nederland telkens met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen meerdere geldbedragen ter waarde van in totaal EUR
37.787,34toebehorende aan personen waarbij de verdachte het weg te nemen geld onder zijn bereik
heeftgebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met behulp van de inloggegevens van de bankaccount van voornoemde personen, waartoe hij, verdachte niet gerechtigd was, in te loggen op de bankrekening van die personen en vervolgens geldbedragen over te maken naar onder andere de bankrekening van
MediaMarkt;
Zaaksdossiers 1 tot en met
22, 24, 27, 31,33 tot en met
35
4.
hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 7 juli 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededaders uit hoofde van die gewoonte in voornoemde periode
meerderegeldbedragen overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij telkens wist dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Zaaksdossier 1 tot en met
20, 22, 24, 25, 26, 28 en 29
en
hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 7 juli 2020 in Nederland
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte uit hoofde van die gewoonte in voornoemde periode
meerderegeldbedragen overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij telkens wist dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Zaaksdossier
21, 27 31, 33, 34 en 35
5.
hij in de periode van 01 november 2019 tot en met 7 juli 2020 in Nederland, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
[medeverdachte 2] en
[medeverdachte 1] en
[medeverdachte 4]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten ·
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en
- computervredebreuk (artikel 138ab Wetboek van Strafrecht) en
- diefstal met valse sleutel (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en
- ( gewoonte) witwassen (artikel 420bis en/of 420ter Wetboek van Strafrecht);
Zaaksdossier 32
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten en de verdachte zijn strafbaar.(vul de feitaanduidingen in)

7.De straf en/of maatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten voor de gehele ten laste gelegde periode het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie door de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandelverplichting en een contactverbod met alle medeverdachten, met uitzondering van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7].
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verklaard zich te kunnen vinden in het standpunt van de officier van justitie dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en heeft ten aanzien van de strafmaat aangedragen dat aan de verdachte - gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het feit dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden en gelet op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - ten hoogste een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van zijn voorarrest dient te worden opgelegd, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel en de bijzondere voorwaarden zoals in het Pro Justitia rapport genoemd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Jeugdstrafrecht
De verdachte was gedurende het grootste deel van de periode waarin de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd, jonger dan 18 jaar oud en dus minderjarig. De psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) hebben in hun rapporten van respectievelijk 18 februari 2021 en (laatstelijk) 4 februari 2022 geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet daarin, met de officier van justitie en de verdediging en anders dan de reclassering, aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal gevallen van oplichting, computervredebreuk, diefstal door middel van een valse sleutel en gewoontewitwassen, veelal samen met anderen. Dit alles gebeurde in het kader van een crimineel samenwerkingsverband. De verdachte is daarbij zeer geraffineerd te werk gegaan en heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van hun slachtoffers. De verdachte heeft, vaak met zijn mededaders, met geld dat door oplichting en frauduleuze handelingen van de bankrekeningen van de slachtoffers was verkregen, goederen aangeschaft en opgehaald. Het handelen van de verdachte is enkel gericht geweest op geldelijk gewin, zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen voor de slachtoffers. De handelwijze van de verdachte heeft geleid tot behoorlijke financiële schade en heeft het vertrouwen van de aangevers in het digitale betalingsverkeer en het bankwezen ernstig ondermijnd. Daarnaast hebben veel aangevers nog lang last gehad van gevoelens van schaamte over het misbruik dat van hun vertrouwen is gemaakt. De rechtbank rekent de verdachte al deze feiten zwaar aan, zeker ook omdat hieraan slechts door ingrijpen van politie en justitie een einde is gekomen. De verdachte had een leidende rol in het crimineel samenwerkingsverband. De verdachte was daarin een essentiële en onmisbare schakel. Oplichtingspraktijken in georganiseerd verband zoals in deze zaak bewezenverklaard schaden het vertrouwen van consumenten in internetbedrijven als Marktplaats en vergroten het risico op ontwrichting van het economisch verkeer. De deelname van de verdachte aan deze criminele organisatie weegt daarom in verzwarende zin mee bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen straf.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 juli 2022.
Daaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Hoewel deze veroordeling nog niet onherroepelijk is en dus in die zin voor de hoogte van de straf in de onderhavige zaak geen rol speelt, vindt de rechtbank het zeer verontrustend dat de verdachte op 15 maart 2022 door deze rechtbank is veroordeeld tot een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter zake soortgelijke feiten van later datum dan waarvoor hij in deze zaak wordt veroordeeld en ten tijde waarvan de voorlopige hechtenis voor deze zaak onder bijzondere voorwaarden was geschorst. Gelet op voornoemde veroordeling zal de rechtbank rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 18 februari 2021, opgemaakt door drs. E. Vlieg, gezondheidspsycholoog/orthopedagoog.
De rapporteur komt, samengevat en zakelijk weergegeven, tot de volgende bevindingen.
De verdachte heeft een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. Dat komt tot uiting in een niet geïntegreerde persoonlijkheid. Er is aan de verdachte dusdanig weinig eigenheid dat hij als het ware vervloeit met de omgeving. Doordat hij zelf 'niemand' is, neemt hij aspecten van voorbeeldfiguren uit zijn omgeving over en kopieert deze als het ware. Hij 'wordt dan zoals zijn omgeving', zowel in positieve als negatieve zin. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde, en de ontwikkelingsachterstand is in meer of mindere mate van invloed geweest op het ten laste gelegde. Als gevolg van de ontwikkelingsachterstand is de verdachte sterk beïnvloedbaar en hierdoor ingeperkt in zijn keuzevrijheid en handelingsmogelijkheden. Om die reden kan hij niet volledig verantwoordelijk voor zijn gedrag worden gehouden, niet in het algemeen en ook niet op de momenten van het ten laste gelegde. Dit neemt echter niet weg dat hij tegenwicht aan zijn gedrag had kunnen bieden en alternatief gedrag had kunnen bedenken en vervolgens aanwenden. Hij lijkt ook over een bepaald normbesef te beschikken, ook al kan hij niet concretiseren wat het begrip 'slecht' inhoudt. Daarbij heeft het ten laste gelegde zich over een lange periode afgespeeld en heeft de verdachte genoeg gelegenheid en tijd gehad zijn gedrag om te buigen of ervan af te zien. Hier heeft hij echter onvoldoende gebruik van kunnen maken, doordat hij door de ontwikkelingsachterstand te zeer was beperkt in zijn wilsvrijheid. Op grond van die bevindingen adviseert de rapporteur de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Volgens de rapporteur is er zonder interventie een hoog gevaar op recidive en op een verdere bedreigde ontwikkeling. Hulp en begeleiding kunnen versterking bieden en kunnen het recidivegevaar terugdringen.
De rapporteur heeft geadviseerd het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De verdachte is in emotioneel opzicht nog jong en komt weinig volwassen over. Hij woont thuis en is pedagogisch nog beïnvloedbaar; verdere scholing is belangrijk voor zijn ontwikkeling. Daarbij heeft hij geen lange justitiële voorgeschiedenis, lijkt hij gebukt te gaan onder het justitiële ingrijpen en is er bij hem geen verharding of onverschilligheid te zien, aldus de rapporteur. De verdachte heeft hulp en behandeling nodig, gericht op terugdringen van het recidivegevaar. Hiervoor is het nodig dat hij leert een eigen persoonlijkheid en identiteit op te bouwen, zodat hij minder beïnvloedbaar zal zijn en dat hij leert zijn eigen keuzes en koers te bepalen. Tegelijk zal er een traject gericht op terugvalpreventie moeten worden opgesteld, geënt op een analyse van zijn delictgedrag. Daarnaast dient er omgezien te worden naar een geschikte en meer permanente verblijfplaats die een positieve invloed op hem zal hebben. Als juridisch kader lijkt een - eventueel deels - voorwaardelijke straf een passende afdoening.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de rapporten van de Raad, die laatstelijk op 4 februari 2022 met inachtneming van de Pro Justitia rapportage als volgt -samengevat en zakelijk weergegeven- heeft geadviseerd.
De Raad vindt het zorgelijk dat de verdachte zich na zijn schorsing niet heeft gehouden aan de hem opgelegde voorwaarden. Ondanks zijn opgelopen ontwikkelingsachterstand met gevolgen voor zijn functioneren, worden er ook mogelijkheden bij de verdachte gezien doordat hij, gezien zijn schoolloopbaan, positieve rolmodellen heeft gehad, enig normbesef heeft en na overtreding van zijn voorwaarden duidelijk uitspreekt hulp te wensen. Ondanks dat de verdachte in reactie op het persoonlijkheidsonderzoek aangeeft zich niet te herkennen in de verwaarlozende opvoedomgeving, ziet de Raad dit wel als een bepalende factor in zijn levensloop. Met name de daaruit voortvloeiende beïnvloedbaarheid en afhankelijkheid van de omgeving lijken een rol te hebben gespeeld bij het tot stand komen van de gepleegde delicten. De Raad ziet dringende noodzaak tot intensieve behandeling en tot verandering van opvoed-/woonomgeving met toevoeging van positieve rolmodellen die verandering bij de verdachte moet bewerkstelligen. De delicten kunnen volgens de Raad als een geheel worden gezien; de verdachte was gedurende een deel van de tenlastegelegde periode minderjarig, maar de zo noodzakelijk geachte behandeling om verandering in de handelswijze van de verdachte te verwachten had nog geen aanvang genomen. Om die reden ziet de Raad pedagogische argumenten om het jeugdstrafrecht toe te passen en vooral in te zetten op een intensief begeleidingskader (gezien de inmiddels lopende begeleiding en de leeftijd van de verdachte uit te voeren door Reclassering Nederland) met behandeling, en begeleiding bij opleiding/kwalificatie arbeidsmarkt en woonomgeving.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van de rapportages van Reclassering Nederland, waaronder het advies van 3 november 2021, waarnaar bij de laatste rapportage van 28 februari 2022 wordt verwezen. Gerapporteerd wordt dat de verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis niet heeft gehouden aan de hem opgelegde voorwaarden en de reclassering heeft dan ook getwijfeld om wederom bijzondere voorwaarden te adviseren. Vanwege de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij zelf ook hulp wenst, heeft de reclassering toch een plan van aanpak opgesteld en adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
  • een meldplicht bij reclassering;
  • een ambulante behandelverplichting;
  • een contactverbod met de medeverdachten (uitgezonderd de broer en de moeder van betrokkene) in deze strafzaak.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid over en zal de bewezenverklaarde feiten daarom in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
De op te leggen straf
De weging van de hiervoor besproken omstandigheden, mede bezien in het licht van de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, leidt er toe dat de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden acht. Met inachtneming van de bevindingen uit het Pro Justitia onderzoek en de rapportage van de Raad zal de rechtbank, teneinde recidive te voorkomen, aan het voorwaardelijk deel van de straf de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Daaraan zal de rechtbank een bijzondere voorwaarde toevoegen, namelijk dat de verdachte zal meewerken aan het zoeken naar en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan, is zestien maanden. De verdachte is op 7 juli 2020 in verzekering gesteld. In deze zaak is de redelijke termijn daarom met meer dan tien maanden overschreden. De rechtbank heeft deze overschrijding bij de bepaling van de zwaarte van de op te leggen straf in matigende zin meegewogen.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 4]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Op het voegingsformulier heeft de benadeelde partij echter geen schadebedrag ingevuld.
[slachtoffer 7]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 250,- aan materiële en € 1.250,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 8]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 9]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 10]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 125,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[slachtoffer 13]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 16,57, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[slachtoffer 15]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 203,95, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 3,95 aan materiële schade en € 200,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 19]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 20]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 455,99, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[slachtoffer 26]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Op het voegingsformulier heeft de benadeelde partij geen schadebedrag ingevuld.
[slachtoffer 36]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 9,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[bank 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 37.751,81, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot:
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]
- hoofdelijke en gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 7]tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 8], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- afwijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 9]ten aanzien van een bedrag van € 704,- en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 10], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 13], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 15], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- hoofdelijke en gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 19]tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 20], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij
[slachtoffer 26];
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 36], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[bank 1], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, nu hij vrijspraak van de tenlastegelegde feiten heeft bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht:
- de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]af te wijzen, nu de schade reeds door de Rabobank is vergoed;
- de benadeelde partij
[slachtoffer 7]niet-ontvankelijk te verklaren, nu de gevorderde materiële schade geen rechtstreekse schade betreft en de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd;
- de benadeelde partij
[slachtoffer 8]niet-ontvankelijk te verklaren, nu de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd;
- de vordering benadeelde partij
[slachtoffer 9]af te wijzen ten aanzien van een bedrag van € 704,-, aangezien deze schade reeds is vergoed, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, dan wel afwijzing van de vordering voor het overige, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd en geen rechtstreekse schade betreft;
- de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 10]ten aanzien van de gevorderde materiële schade af te wijzen, nu deze schade reeds door de [bank 1] is vergoed, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd;
- de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 13]niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde telefoonkosten en reiskosten, nu deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank;
- de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 15]niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank;
- de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 19]niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank;
- de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 20]niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde proceskosten, nu deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank;
- de benadeelde partij
[slachtoffer 26]niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vordering af te wijzen, nu de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd;
- zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 36];
- de benadeelde partij
[bank 1]niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien er tussen de bewezenverklaarde feiten en de vordering onvoldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door het handelen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft immers de bedragen uit coulance uitgekeerd aan de rekeninghouders en niet omdat de benadeelde partij daartoe rechtens verplicht was. De vrijwillige uitkering kan daarom ook niet worden beschouwd als rechtstreekse schade.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding nu de benadeelde partij geen schadebedrag op de vordering heeft ingevuld.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de aard van de bewezenverklaarde delicten niet dermate ernstig is dat zonder meer aangenomen kan worden dat als gevolg daarvan psychisch letsel bij de benadeelde partij is ontstaan. Nu de benadeelde partij de gestelde immateriële schade verder niet heeft onderbouwd met stukken, waaruit naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 8]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding en verwijst daarbij naar hetgeen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij L. [slachtoffer 7] terzake de gevorderde immateriële schade is overwogen.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding. De gestelde schade met betrekking tot de post “Voorschot (lening van ouders)” van € 500,- is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 13]
De vordering is door of namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank acht de vordering daarom toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 10 januari 2020 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding wordt toegekend samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 16,57, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 januari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 13].
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 15]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is niet nader onderbouwd. Echter, de vordering ziet op de kosten van het vervangen van een bankpas. Het is een feit van algemene bekendheid dat rekeningen en bankpassen van slachtoffers van phishing uit veiligheidsoverwegingen worden geblokkeerd en dat slachtoffers vervolgens een nieuwe bankpas moeten aanvragen om weer toegang te kunnen krijgen tot hun bankrekening. De gevorderde schade is daarmee voldoende komen vast te staan en is toewijsbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding en verwijst daarbij naar hetgeen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] terzake de gevorderde immateriële schade is overwogen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3,95 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 21 januari 2020 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding wordt toegekend samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 15].
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 19]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding en verwijst daarbij naar hetgeen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] terzake de gevorderde immateriële schade is overwogen.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 20]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding. De gevorderde schade is grotendeels door de [bank 1] vergoed en de thans gestelde resterende schade ad € 236,- is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 26]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de benadeelde partij geen schadebedrag op de vordering heeft ingevuld.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 36]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [bank 1]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “Onderzoekskosten”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “Schadeloosstelling klanten”, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en onvoldoende betwist namens de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vaststaan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij niet rechtens verplicht was om de schade van de rekeninghouders te vergoeden. De rechtbank verwijst daarbij naar artikelen 7:528 en 7:529 van het Burgerlijk Wetboek. Banken zijn bij transacties waar de klant van de bank zelf niet mee heeft ingestemd wettelijk verplicht om tot vergoeding van de schade over te gaan, tenzij -kort gezegd- sprake is van grove nalatigheid, opzet of fraude van de klant. In de onderhavige zaken heeft de verdachte klanten van de benadeelde partij opgelicht. Hij heeft op geraffineerde wijze de beschikking gekregen over hun inlog- en bankgegevens door gebruik te maken van een website die tot in detail is nagebootst, waardoor voor de slachtoffers een vertrouwde en veilige bankomgeving werd gecreëerd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van grove nalatigheid van de slachtoffers en is niet aannemelijk dat de bank slechts heeft gehandeld vanuit coulanceoverwegingen bij het vergoeden van de schade van haar klanten. Tussen de bewezenverklaarde feiten en de vordering van de benadeelde partij bestaat om die reden voldoende verband om te concluderen dat er sprake is van rechtstreekse schade door het handelen van de verdachte.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 34.031,81 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 12 juli 2022 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding wordt toegekend samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank overweegt daartoe dat de schadevergoedingsmaatregel een zelfstandige strafrechtelijke maatregel is die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Nederlandse Staat).
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in dit geval niet passend. De rechtbank ziet geen aanleiding de kosten van inning via de schadevergoedingsmaatregel af te wentelen op de Staat. De benadeelde partij is een grote professionele organisatie die goed in staat is om zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen. Met de toewijzing van de vordering is de aansprakelijkheid van de verdachte immers een gegeven. Eventueel staat haar daarbij de mogelijkheid van lijfsdwang via 585 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten dienste. Bovendien zijn de voordelen voor de benadeelde partij bij deze maatregel in het onderhavige geval relatief gering. Alle belangen afwegend zal de rechtbank niet tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel overgaan.

9.Beslag

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 5 tot en met 19, 21 tot en met 47 en 48 tot en met 90 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard, dat het onder 4 genummerde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 3, 20 en 91 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
9.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 5 tot en met 19, 21 tot en met 23 en 48 tot en met 90 genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en
deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van de onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten zijn verkregen, dan wel met behulp van deze voorwerpen de onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 3, 4, 20 en 91 genummerde voorwerpen. Ten aanzien van het onder 4 genummerde voorwerp is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat onvoldoende is vast komen te staan dat het ongecontroleerde bezit van dit voorwerp in strijd is met het algemeen belang. De inhoud van deze laptop kan immers niet vastgesteld worden.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36f, 47, 55, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 138ab, 140, 311, 326, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 5. is omschreven en kwalificeert dit als
ten aanzien van feit 1
oplichting, meermalen gepleegd
ten aanzien van de feiten 2 en 3
eendaadse samenloop van
computervredebreuk, meermalen gepleegd
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
en
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 4
medeplegen van gewoontewitwassen
en
gewoontewitwassen
ten aanzien van feit 5
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
JEUGDDETENTIEvoor de duur van
300 (DRIEHONDERD) DAGEN
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 (TWEE)jaren onder de voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- zich gedurende een door Reclassering Nederland te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door Reclassering Nederland te bepalen tijdstippen zal melden bij Reclassering Nederland aan de Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
-
[MEDEVERDACHTE 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
-
[MEDEVERDACHTE 4], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
-
[MEDEVERDACHTE 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
-
[MEDEVERDACHTE 5], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- zich gedurende de proeftijd zal inspannen om te - en zal meewerken aan het - zoeken naar en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, in verbinding met artikel 77aa, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
en voorts onder de voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
bepaalt dat de benadeelde partijen
[slachtoffer 4],
[slachtoffer 7],
[slachtoffer 8],
[slachtoffer 9],
[slachtoffer 10],
[slachtoffer 19],
[slachtoffer 20],
[slachtoffer 26]en
[slachtoffer 36]niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partijen
[slachtoffer 7],
[slachtoffer 8],
[slachtoffer 9],
[slachtoffer 10],
[slachtoffer 19] en [slachtoffer 20]hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt voornoemde benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 13]toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 16,57, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 januari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 16,57, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 januari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 13];
bepaalt dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 15]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 3,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 15];
bepaalt dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[bank 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 34.031,81, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 juli 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 5 tot en met 19, 21 tot en met 23 en 48 tot en met 90 genummerde voorwerpen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 3, 4, 20 en 91 genummerde voorwerpen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. van der Schenk, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
en mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 22 september 2022.
Bijlage I: Tekst tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 7 juli 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederechtelijk te bevoordelen
(telkens) hetzij door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) een of meer personen heeft bewogen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten gegevens waarmee kon worden ingelogd in de account van de/een/hun bank, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
op marktplaats zich voorgedaan als (een) bonafide koper(s) en/of (vervolgens) een betaalverzoek van EUR 0,01 verzonden (via een whatsappbericht) naar (een) verkoper(s) waarbij die persoon/personen (verkoper/verkopers) vervolgens naar een phishing website werden geleid, waar hij/zij werd(en) bewogen tot de afgifte van bovenomschreven gegevens;
Zaaksdossiers 1 tot en met 29, zaak 31 en zaak 33 tot en met 36
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 7 juli 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan, te weten server(s) van de (beveiligde) internetbankieren omgeving van een bank, althans een deel daarvan, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) de toegang tot de
geautomatiseerde werken heeft/hebben verworven:
-met behulp van (een) valse sleutel(s), te weten de (inlog)gegevens voor het internetbankieren (te weten de gebruikersnaam en/of het wachtwoord) van/bij die bank en/of
-door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten als zijnde een of meer geautoriseerde klant(en) van die bank;
Zaaksdossiers 1 tot en met 29, zaak 31 en zaak 33 tot en met 36
3.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 7
juli 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen één of meerdere geldbedragen (ter waarde van in totaal EUR 45.901,85) toebehorende aan een of meer personen waarbij de verdachte en zijn mededader(s) het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met behulp van de inloggegevens van de bankaccount van
voornoemde personen, waartoe hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren, in te loggen op de bankrekening van die personen en (vervolgens) geldbedragen over te maken naar onder andere de bankrekening van de mediamarkt;
Zaaksdossiers 1 tot en met 29, zaak 31 en zaak 33 tot en met 36
4.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 7 juli 2020 in Nederland, (telkens)tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (uit hoofde van die gewoonte) (telkens)in voornoemde periode één of meer geldbedragen (in elk geval van een bedrag van totaal EUR 45.901,85) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij (telkens) wist dat het voorwerp - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig -eigen- misdrijf;
Zaaksdossier 1 tot en met 31 en zaak 33 tot en met 36
5.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2019 tot en met 7 juli 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 7] en/of
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 4] en/of
een of meerdere andere onbekend gebleven persoon/personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten ·
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
- computervredebreuk (artikel 138ab Wetboek van Strafrecht) en/of
- diefstal met valse sleutel (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en/of
- ( gewoonte) witwassen (artikel 420bis en/of 420ter Wetboek van Strafrecht);
Zaaksdossier 32

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2008:BB7134. HR 26 oktober 1993, LJN AD1974, NJ 1994, 161, HR 9 november 2004, LJN AQ8470 en HR 29 januari 1991, NJB 1991, 50.
2.HR 5 september 2006, NJ 2007/336.
3.HR 15 mei 2007, NJ 2007/559.
4.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5132.