ECLI:NL:RBDHA:2022:9606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
AWB 21/7001 en 21/7002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van geen rechtmatig verblijf als Unieburger en de voorwaarden voor duurzaam verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 juni 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiseres, een Roemeense nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 april 2021 waarin werd vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf heeft als Unieburger. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf, omdat zij nooit economisch actief is geweest en niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Eiseres heeft sinds 14 maart 2008 in Nederland verbleven, maar heeft nooit arbeid verricht of een reële kans op werk aangetoond. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf heeft gehad. De rechtbank wijst ook het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe, maar oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris beoordeeld en concludeert dat deze zorgvuldig is uitgevoerd. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar belangen niet zijn meegewogen. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 21/7001 (beroep)
AWB 21/7002 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 7 juni 2022 in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Roemeense nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: D. Uç).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak gaat het over het beroep van eiseres tegen de vaststelling van verweerder dat zij geen rechtmatig verblijf als Unie [1] burger heeft.
1.2
Verweerder heeft met zijn besluit van 21 april 2021 vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf heeft gehad als gemeenschapsonderdaan. Uit verweerders onderzoek is gebleken dat eiseres nooit arbeid heeft verricht als werknemer of zelfstandige en ook niet werkzoekende is. Ook is niet gebleken dat zij over voldoende middelen van bestaan (heeft) beschikt of dat zij op een andere grond rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad. De aanvullende belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen.
1.3
In het bestreden besluit van 3 november 2021 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en heeft verweerder zijn eerdere besluit gehandhaafd.
1.4
Eiseres heeft op 1 december 2021 beroep ingesteld tegen deze beslissing en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.5
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6
De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 16 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. Verweerder was met voorafgaand bericht afwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Over het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
2. Eiseres heeft een onderbouwd verzoek gedaan om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, zodat eiseres in beide procedures is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Over het beroep
3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiseres. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de zogenaamde beroepsgronden.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank is uitgegaan van de volgende vaststaande feiten. Eiseres heeft de Roemeense nationaliteit. Na een melding van de gemeente Amsterdam van 31 januari 2020, waarin aangegeven wordt dat eiseres vanaf 9 januari 2020 een bijstandsuitkering krijgt, heeft verweerder onderzoek gedaan en vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf heeft gehad. Dit ligt nu ter beoordeling voor. De bijstandsuitkering is inmiddels stopgezet.
Kan eiseres geacht worden duurzaam verblijf te hebben als gemeenschapsonderdaan?
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij wel rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan. Zij verblijft sinds 14 maart 2008 in Nederland en heeft vanaf die tijd met haar (inmiddels) ex-partner een duurzame relatie gehad tot 9 januari 2020. In deze periode is zij onderhouden door haar ex-partner en had zij dus voldoende middelen van bestaan. Ten onrechte stelt verweerder dat zij sinds augustus 2011 een bijstandsuitkering ontvangen heeft. Dit betrof namelijk een AIO [2] -aanvulling op de AOW [3] -uitkering van haar ex-partner en dat was dus geen zelfstandige bijstandsuitkering. Het besluit berust daarom op een onjuiste feitelijke vaststelling volgens eiseres. Ook voert eiseres aan dat deze AIO-aanvulling niet eerder een reden is geweest voor verweerder om onrechtmatig verblijf vast te stellen. Nu eiseres van maart 2008 tot januari 2020 geen (zelfstandig) beroep heeft gedaan op de bijstand, zij een duurzame relatie had en daarmee ook rechtmatig verblijf, voldoet zij aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf.
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres als Unieburger een vrije verblijfstermijn heeft van drie maanden, welke al geruime tijd is verstreken. Na afloop van deze termijn moet een Unieburger voor een rechtmatig verblijf economisch actief zijn [4] of over voldoende middelen van bestaan beschikken. Indien een Unieburger vijf jaar onafgebroken verblijf heeft gehad waarin aan de genoemde voorwaarden is voldaan, dan is er sprake van een duurzaam rechtmatig verblijf. [5]
6.2
Om economisch actief te zijn moet eiseres als werknemer of als zelfstandige reële en daadwerkelijke arbeid verrichten, dan wel op zoek zijn naar werk en kunnen bewijzen dat zij een reële kans heeft om werk te krijgen. Niet in geschil is dat eiseres nooit heeft gewerkt. Ook is niet aangetoond dat eiseres op dit moment werkzoekende is of een reële kans op werk heeft. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft (gehad) als economisch actieve onderdaan. [6] Dat eiseres gezondheidsproblemen heeft en van de gemeente Amsterdam een (tijdelijke) ontheffing van de sollicitatieplicht heeft gekregen maakt dit niet anders.
6.3
De vervolgvraag is of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor een economisch niet-actieve unieburger. Daarvoor is nodig dat zij (heeft) beschikt over voldoende middelen van bestaan. De bewijslast om aan te tonen dat hieraan is voldaan, ligt bij eiseres. [7] De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij (heeft) beschikt over voldoende middelen van bestaan. Niet in geschil is dat eiseres vanaf 9 januari 2021 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet heeft ontvangen. Eiseres stelt echter dat zij vóór die tijd, vanaf haar komst naar Nederland tot de beëindiging van haar relatie, is onderhouden door haar ex-partner en dat hij over voldoende eigen financiële middelen beschikte om haar te onderhouden. [8] Deze stelling heeft zij echter niet onderbouwd. Uit het Suwinet-uittreksel van 4 november 2013 blijkt bovendien dat eiseres samen met haar partner vanaf 3 augustus 2011 een beroep heeft gedaan op de AIO-aanvulling op grond van de Wet Werk en Bijstand. Deze aanvulling heeft eiseres ontvangen omdat zij samenwoonde met haar ex-partner en hij AOW gerechtigd was. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat het niet onredelijk is om het beroep op een AIO-aanvulling, die is bestemd om het inkomen aan te vullen tot het sociaal minimum, op te vatten als een beroep op de publieke middelen en daarom niet als financiële bron voor een economisch niet- actieve Unieburger.
6.4
De stelling van eiseres dat het niet evenredig is dat de AIO-aanvulling geen beletsel zou opleveren in het kader van gezinshereniging bij derdelanders (niet-EU-burgers) [9] , volgt de rechtbank niet. Vrij verkeer van burgers in het kader van de Verblijfsrichtlijn [10] en het verblijf van derdelanders in het kader van de Gezinsherenigingsrichtlijn [11] betreffen verschillende situaties met verschillende kaders en zijn niet met elkaar te vergelijken. Het doel van de laatste is om gezinshereniging mogelijk te maken en het doel van de eerste is om binnen de Europese Unie te kunnen werken, studeren of te verblijven wanneer aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.
6.5
In tegenstelling tot wat eiseres aanvoert, heeft verweerder niet hoeven onderzoeken of eiseres op grond van artikel 20 van het VWEU [12] verblijfsrecht zou hebben gehad.
6.6
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat verweerder eerder had moeten laten weten dat zij geen rechtmatig verblijf zou hebben. Gelet op het feit dat zij Unieburger is, is de vaststelling van het rechtmatig verblijf declaratoir. Dat verweerder eiseres niet eerder op de hoogte heeft gesteld over haar verblijf doet niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
6.7
Geconcludeerd kan worden dat eiseres niet voldoet en niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Er is dan ook geen sprake van vijf jaren onafgebroken rechtmatig verblijf op grond waarvan zij een duurzaam verblijfsrecht zou hebben gekregen. Verweerder heeft dus niet ten onrechte vastgesteld dat zij nooit rechtmatig verblijf heeft gehad.
Heeft verweerder alle betrokken belangen meegewogen in de belangenafweging?
7. Eiseres is van mening dat verweerder niet inhoudelijk is ingegaan op de belangenafweging die hij volgens de Afdeling [13] moet maken. [14] In ieder geval heeft verweerder niet, of niet zorgvuldig en kenbaar, alle betrokken belangen meegewogen. Zo miskent verweerder volgens eiseres dat zij door mantelzorg te verlenen aan haar partner heeft voorkomen dat hij een beroep moest doen op de zorg. De Nederlandse algemene middelen zijn door de mantelzorg van eiseres aanzienlijk minder belast dan ingeval haar ex-partner een beroep had moeten doen op professionele thuiszorg, aldus eiseres. Verder had verweerder meer rekenschap moeten geven aan haar medische situatie, haar sociale netwerk in Nederland en het ontbreken daarvan in Roemenië en het feit dat zij volledig is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving.
7.1
Omdat aan de vaststelling van de onrechtmatigheid van het verblijf een verwijderingsmaatregel is verbonden in de zin van de Verblijfsrichtlijn, heeft verweerder een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van eiseres om hier in Nederland te blijven en de belangen van de Nederlandse staat om de publieke middelen te beschermen. Welke belangen van eiseres daarin niet zijn meegewogen, is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft in het bestreden besluit kenbaar de persoonlijke omstandigheden van eiseres betrokken in de belangenafweging, zoals de duur van het verblijf van eiseres in Nederland, haar banden met Nederland en Roemenië, haar gezinssituatie, haar leeftijd, haar medische situatie, haar beroep op sociale voorzieningen en de duur, frequentie, omvang en reden hiertoe en haar mate van integratie in Nederland. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte geen relevantie toegekend aan de vraag of en zo ja in hoeverre door de verleende mantelzorg is bespaard op de AWBZ-zorg van haar toenmalige partner. Eiseres heeft vanaf
3 augustus 2011 een beroep op de algemene middelen gedaan en de keuze om mantelzorg te verlenen, en daarom niet te werken, heeft verweerder voor eigen rekening en risico mogen vinden.
7.2
Samenvattend heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als economisch niet actieve gemeenschapsonderdaan en niet ten onrechte mogen concluderen dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen.
Is de hoorplicht geschonden?
8. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder haar ten onrechte niet gehoord heeft in de bezwaarfase. Er was volgens eiseres geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar en zij had in een gehoor haar standpunt nog kunnen toelichten en onderbouwen.
8.1
Van de hoorplicht kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. [15] Gelet op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat er geen twijfel was over dat het bezwaar van eiseres ongegrond was. Dat betekent dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en een hoorzitting niet nodig.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Over het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/7001,
- verklaart het beroep ongegrond;
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/7002,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europese Unie.
2.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
3.Algemene Ouderdomswet.
4.Artikel 8.12 , eerste lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 8.17, eerste lid, van het Vb.
6.Artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb.
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2504.
8.Eiseres verwijst hierbij onder meer naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 16 juli 2015, ECLI:EU:C:2015:476 (Singh).
9.Zie artikel 3.22 van het Vb waarin ook het vereiste van voldoende middelen van bestaan staat. In het tweede lid staat echter dat een verblijfsvergunning eveneens wordt verleend als de hoofdpersoon (referent) de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
10.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
11.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
12.HvJ EU 27 februari 2020, C-836/18, ECLI:EU:C:2020:119 (Subdelegación del Gobierno en Ciudad Real tegen RH).
13.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
14.Afdelingsuitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3585.
15.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).