ECLI:NL:RBDHA:2022:9579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
21_4773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang bij beëindiging WW-uitkering na toekenning WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin de beëindiging van haar WW-uitkering per 4 maart 2021 werd gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres per 17 januari 2022 een WIA-uitkering is toegekend, wat betekent dat haar recht op WW-uitkering niet herleeft. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat zelfs als zij in het gelijk zou worden gesteld, dit niet zou leiden tot een verlenging van haar WW-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres had eerder een WW-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd vanwege de toekenning van een ZW-uitkering en later een WIA-uitkering. De rechtbank benadrukt dat de wet een maximum uitkeringsduur voor de WW-uitkering kent, en dat verweerder geen WW-uitkering kan toekennen voor een langere periode dan 24 maanden. De rechtbank komt niet toe aan andere beroepsgronden van eiseres, zoals de betaalspecificaties, omdat deze niet relevant zijn voor het bestreden besluit. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 4 maart 2021 beëindigd.
Bij besluit van 28 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging er aan het bestreden besluit vooraf?
1.1.
Aan eiseres is per 1 februari 2018 een WW-uitkering toegekend. Bij besluit van 4 januari 2019 heeft verweerder deze uitkering per 1 november 2018 beëindigd vanwege de hoogte van het inkomen van eiseres uit arbeid. Eiseres is daarna opnieuw werkloos geworden, waarop verweerder bij besluit van 22 maart 2019 de WW-uitkering van eiseres per 11 februari 2019 heeft voortgezet.
1.2.
Nadat eiseres zich bij verweerder had ziekgemeld, is de WW-uitkering per 20 april beëindigd en is aan eiseres per diezelfde datum een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Deze ZW-uitkering is per 19 februari 2021 beëindigd. Bij besluit van 1 maart 2021 heeft verweerder de WW-uitkering per 19 februari 2021 voortgezet. Daarin is vermeld: “als er niets in uw situatie verandert, heeft u recht op de uitkering tot en met 3 maart 2021”.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de WW-uitkering per 4 maart 2021 beëindigd.
Standpunten van partijen
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op 4 maart 2021 de maximale duur van 24 maanden aan WW-uitkering is bereikt. Verweerder wijst erop dat de WW-uitkering van eiseres over de periode 1 november 2018 tot 1 februari 2019, zijnde 92 dagen, is gestopt in verband met werkzaamheden van eiseres. Verder is de WW-uitkering vanwege de toekenning van de ZW-uitkering gestopt over de periode van 20 april 2020 tot 19 februari 2021, zijnde 305 dagen. Dit betekent volgens verweerder dat de WW-uitkering, die aanvankelijk op 31 januari 2020 zou worden beëindigd, met toepassing van artikel 43, eerste lid, van de WW, verlengd wordt met het totale aantal dagen dat eiseres geen WW-uitkering heeft ontvangen. De WW-uitkering is daarom beëindigd per 4 maart 2021.
3. Eiseres voert aan dat zij recht heeft op een langere looptijd van haar WW-uitkering dan door verweerder is vastgesteld. Eiseres stelt dat verweerder de WWuitkering ten onrechte per 1 november 2018 heeft beëindigd. Zij had namelijk al op 18 september 2018 een baan gevonden. Bovendien heeft zij niet gewerkt tot 1 februari 2019 maar tot 11 februari 2019. Dit betekent volgens eiseres dat haar WW-uitkering verlengd moet worden over de periode van 19 september 2018 tot 11 februari 2019 en dus met 145 dagen in plaats van 92 dagen. Eiseres betoogt verder dat verweerder ook haar ZW-periode verkeerd heeft berekend.
Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 21, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW herleeft het recht op een WW-uitkering niet indien een recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontstaat.
4.2.
Op grond van artikel 59, zesde lid, van de WIA - voor zover hier van belang - wordt de duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, verminderd met de duur van de ontvangen uitkering op grond van de WW die de verzekerde ontving uit hoofde van dezelfde dienstbetrekking als de dienstbetrekking waaruit het recht op een WGA-uitkering is ontstaan. [1]
Het oordeel van de rechtbank
5.1.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit.
5.2.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is bepalend of het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [2]
5.3.
Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat verweerder aan eiseres per 20 april 2020 een ZW-uitkering heeft toegekend en dat deze uitkering per 19 februari 2021 is beëindigd. Verweerder heeft daarom aanvankelijk de WW-uitkering na die datum laten herleven met het aantal dagen aan WW dat voor eiseres resteerde. Verweerder heeft op 6 mei 2021 echter besloten dat eiseres alsnog vanaf 19 februari 2021 recht heeft op een ZWuitkering. Nadat eiseres de wachttijd had doorlopen, is aan haar met ingang van 17 januari 2022 (tot 16 januari 2024) een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat, nu vaststaat dat aan eiseres een WIA-uitkering is toegekend, dit er aan in de weg staat dat het recht op WW-uitkering herleeft. [3] Dit betekent dat, zelfs als eiseres in het gelijk zou worden gesteld, dit er niet toe kan leiden dat de WWuitkering herleeft. Eiseres kan dus met haar beroep niet bereiken dat zij extra dagen aan WW-uitkering krijgt uitbetaald. Bij de duur van de loongerelateerde WIA-uitkering is namelijk al rekening gehouden met de duur van de eerder genoten WW-uitkering. [4] In het geval eiseres in de toekomst weer een beroep zou moeten doen op de WW, dan kan dat alleen op basis van een nieuw WW-recht. Herleving van het oude recht is dan niet mogelijk.
5.5.
Omdat eiseres met haar beroep niet kan bereiken dat haar WW-uitkering langer duurt dan in het bestreden besluit is vastgesteld, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Overwegingen ten overvloede
6.1.
Eiseres voert aan dat zij nog altijd werkloos is en dat, zolang dat het geval is, zij recht heeft op een WW-uitkering. Op de website van de rijksoverheid staat ook vermeld dat de WW een tijdelijke uitkering is om het verlies aan inkomen tussen twee banen op te vangen. Dat is volgens eiseres bij haar het geval.
6.2.
De rechtbank dient het beroep echter te beoordelen aan de hand van de wetten zoals die thans gelden. Uit de wet volgt dat er een maximum uitkeringsduur voor een WWuitkering bestaat. Dit is een dwingendrechtelijke bepaling. Dat betekent dat verweerder eiseres geen WW-uitkering kan toekennen voor een langere periode dan 24 maanden.
7.1.
Eiseres voert verder nog aan dat de betaalspecificaties over 2021 niet kloppen met de jaaropgave van dat jaar betreffende de WW- en ZW-uitkering. Ook de betaalspecificaties van de aan haar toegekende WIA-uitkering kloppen volgens eiseres niet.
7.2.
De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van deze beroepsgrond. Ter beoordeling ligt het bestreden besluit en daarin is uitsluitend beslist over de duur van de WW-uitkering. De beroepsgrond over de betaalspecificaties heeft geen betrekking op het bestreden besluit en kan dus bij de beoordeling van het beroep geen rol spelen.
Verzoek om schadevergoeding
8. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft eiseres mondeling verzocht om haar een schadevergoeding toe te kennen. Nu het onderzoek al was gesloten, kan reeds hierom niet aan toekenning van dit verzoek worden toegekomen. Uit artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt bovendien dat alleen bij een onrechtmatig besluit, onrechtmatig handelen van een bestuursorgaan, of het niet tijdig nemen van een besluit, schadevergoeding aan de orde kan zijn. Aangezien het beroep niet-ontvankelijk is en niet is gesteld of gebleken dat er anderszins sprake is van een situatie als voornoemd, is er geen aanleiding voor een schadevergoeding.
Conclusie
9. Het beroep is niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.WGA: werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de WIA.
2.Dit is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1008.
3.Op grond van artikel 21, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW.
4.Op grond van artikel 59, zesde lid, van de WIA.