1.2.Aan de hand van het arrest Tjebbes, heeft de hoogste bestuursrechterop 12 februari 2020 uitspraak gedaan.Volgens deze uitspraak moet een evenredigheidstoets plaatsvinden uit het oogpunt van het recht van de Europese Unie (hierna: het Unierecht), in gevallen zoals die van de zoon van eiser, waarbij het Nederlanderschap verloren gaat. In bezwaar heeft verweerder eiser gevraagd de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap kenbaar te maken, ten behoeve van deze evenredigheidsbeoordeling. Eiser heeft hier gebruik van gemaakt, maar verweerder heeft in de aangegeven omstandigheden geen aanleiding gezien het verlies onevenredig te vinden.
2. De toepasselijke regels staan in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Volgens artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van die wet gaat het Nederlanderschap van een minderjarige verloren indien zijn vader of moeder het Nederlanderschap verliest ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, c, of d of ingevolge artikel 15A van de RWN. Hieronder valt ook de situatie dat de vader of moeder een verklaring van afstand aflegt (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN).
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat het verlies van het Nederlanderschap van zijn zoon in strijd is met het evenredigheidsbeginsel vanuit het oogpunt van het Unierecht. Daarnaast zijn de belangen van zijn zoon onvoldoende meegewogen bij de toetsing van verweerder aan de evenredigheid. De zoon van eiser is ernstig benadeeld door het verlies van het Nederlanderschap als gevolg van de afstandsverklaring van eiser. Hij was altijd van plan om zijn zoon in Nederland onderwijs te laten volgen. De zoon van eiser wordt geconfronteerd met beperkingen in de uitoefening van zijn recht op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie, waardoor hij moeilijkheden zal ondervinden om naar Nederland te blijven komen om de banden met zijn ouders te kunnen onderhouden. Ten slotte lijdt de zoon van eiser aan een huidaandoening die in Marokko niet (goed) kan worden behandeld, waardoor het van belang is dat de zoon van eiser naar Nederland kan komen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Volgens vaste rechtspraak bepaalt de RWN limitatief in welke gevallen het Nederlanderschap wordt verkregen of verloren. Dit betekent dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen en ook niet kan worden behouden door de werking van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwens- of evenredigheidsbeginsel.
5. Niet in geschil is dat eiser het Nederlanderschap op grond van de RWN per 16 augustus 2010 heeft verloren als gevolg van zijn afstandsverklaring en dat zijn zoon daardoor eveneens het Nederlanderschap heeft verloren. Evenmin is in geschil dat de zoon van eiser niet heeft meegedeeld in de herkrijging van het Nederlanderschap door eiser, omdat eiser alleen voor zichzelf een optieverklaring heeft gedaan. Dit betekent dat op grond van de RWN geen andere conclusie mogelijk is dan dat de zoon van eiser sinds 16 augustus 2010 niet meer beschikt over het Nederlanderschap en dus ook niet op het moment dat de aanvraag om een paspoort werd ingediend, die tot deze zaak heeft geleid.
6. Eiser heeft zijn zoon eerder niet meegenomen in de procedure voor een optieverklaring omdat zijn zoon op dat moment nog een geldig Nederlands paspoort had en eiser daarom dacht dat zijn zoon nog beschikte over het Nederlanderschap. Voor zover eiser hiermee een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen, slaagt dit niet gelet op wat hiervoor onder 4 is overwogen. Het feit dat de zoon van eiser toen de beschikking had over een Nederlands paspoort geldig tot 20 april 2015, kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat de zoon van eiser in weerwil van de RWN het Nederlanderschap heeft behouden. Het lag verder op de weg van eiser om informatie te verzamelen over de gevolgen die zijn keuzes zouden hebben voor het Nederlanderschap van zijn zoon. Dit geldt zowel voor de gevolgen van eisers afstandsverklaring als van het niet laten delen van zijn zoon in de optieverklaring voor het Nederlanderschap, voor zover dit laatste tot een positief resultaat had kunnen leiden.
7. De hierboven onder 1.2 genoemde rechtspraak vindt zijn grond in het feit dat de betrokkene door het verlies van het Nederlanderschap ook geen burger van de Unie meer is. Om die reden moet verweerder toch, ondanks de rechtspraak genoemd onder 4, bezien of de gevolgen van het bestreden besluit vanuit het oogpunt van het Unierecht niet onevenredig zijn. Daarvoor moet worden beoordeeld welke gevolgen het verlies van het Unieburgerschap op dat moment voor de zoon van eiser had, dan wel welke gevolgen op dat moment redelijkerwijs voorzienbaar waren. Deze gevolgen mogen niet onevenredig zijn ten opzichte van de met het bestreden besluit te dienen doelen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze evenredigheidsbeoordeling op goede gronden heeft gemaakt. Eiser heeft in dit verband geen omstandigheden genoemd die op het moment dat het verlies optrad, al aan de orde of redelijkerwijs voorzienbaar waren. Eiser had op dat moment immers zelf net afstand gedaan van het Nederlanderschap, een omstandigheid die het niet waarschijnlijk maakt dat eiser op dat moment van plan was zijn zoon in Nederland onderwijs te laten volgen. Niet gebleken is dat op het verliesmoment sprake was van de uitoefening van door de Unie beschermde rechten dan wel dat die uitoefening toen redelijkerwijs voorzienbaar was. Ten slotte kunnen de gestelde huidaandoening van de zoon van eiser en het verschil in behandelmogelijkheden tussen Nederland en Marokko – wat daar verder van zij – ook niet zonder meer worden aangemerkt als relevante omstandigheden voor deze beoordeling.