ECLI:NL:RBDHA:2022:9573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
SGR 21/6122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet WIA en het evenredigheidsbeginsel in het kader van loongerelateerde uitkeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die een Wajong-uitkering ontving, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering na zich ziek te hebben gemeld bij twee werkgevers. Het UWV had de hoogte van het maatmanloon en de maatmanomvang vastgesteld, maar eiser was van mening dat deze onjuist waren vastgesteld en dat de toepassing van de wet in zijn geval in strijd was met het evenredigheidsbeginsel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de regels uit de Wet WIA correct heeft toegepast. Eiser ontving slechts één WIA-uitkering, ondanks zijn twee ziekmeldingen, omdat de wet bepaalt dat in dergelijke gevallen slechts één uitkering kan worden toegekend. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de strikte toepassing van de wet. Eiser's argument dat de uitkering lager was dan het ziekengeld dat hij ontving, werd niet als voldoende bijzondere omstandigheid beschouwd.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van het UWV stand kon houden en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 759,- werden vastgesteld, en het UWV werd opgedragen het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6122

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.T. Meijhuis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het UWV
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Procesverloop

Met het besluit van 16 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 80 tot 100%. Het WIA-maandloon is vastgesteld op € 3.638,56.
Met het besluit van 18 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft verweerschriften ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Teams-zitting van 7 september 2022. Eiser was aanwezig. Zijn gemachtigde heeft zich voor deze zitting afgemeld. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat ging er aan de procedure vooraf

1. Eiser ontving een Wajong-uitkering [1] sinds 27 mei 2005 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hij was vervolgens werkzaam als docent bij Stichting Openbaar voortgezet onderwijs Gouda ([organisatie]) voor 32 uur per week. Op 13 oktober 2017 heeft hij zich ziekgemeld voor dit werk. Omdat eiser voldeed aan de voorwaarden voor een no-riskpolis heeft het UWV aan eiser ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend. Op 1 augustus 2017 is eiser naast zijn dienstverband bij [organisatie] gaan werken bij [bedrijf] als winkelmedewerker voor 8 tot 12 uur per week. Daar heeft hij zich op 17 januari 2018 ziekgemeld, waarna het UWV aan eiser opnieuw ziekengeld op grond van de Ziektewet heeft toegekend.
2. Op 28 juni 2019 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het UWV het besluit van 16 oktober 2019 genomen, dat in bezwaar is gehandhaafd.

Wat vindt eiser

3. Eiser vindt dat het UWV de hoogte van het maatmanloon en de maatmanomvang onjuist heeft vastgesteld. Ter zitting brengt eiser tevens naar voren dat hij vindt dat het besluit van het UWV in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

Wat vindt de rechtbank

4. De vraag is of het UWV de hoogte van het maatmanloon en -omvang juist heeft vastgesteld en of het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
Hoogte maatmanloon en -omvang
5. De arbeidsdeskundige heeft zich bij de vaststelling van de hoogte van het maatmanloon en -omvang gebaseerd op de polisadministratie van het UWV. Hieruit kwam naar voren dat eiser in het refertejaar, ingaand op de eerste dag van de ziekmelding bij [organisatie], inkomsten ontving van zowel [organisatie] als [bedrijf]. De arbeidsdeskundige heeft de omvang van de maatman bij [organisatie] op grond van deze gegevens vastgesteld op 37,39 uur per week. Het maatmanloon is vastgesteld op € 21,89 per uur. Bij de berekening van het maatmanloon en -omvang van de dienstbetrekking bij [bedrijf] is alleen rekening gehouden met de inkomsten van de maand augustus 2017. In de maand september 2017 was er sprake van een uitzonderlijk hoog loon, waardoor er geen representatief beeld ontstond. Het maatmanloon en -omvang van de dienstbetrekking bij [bedrijf] is vervolgens vastgesteld op € 14,01 per uur en 8,05 uur per week.
6. In beroep heeft eiser aangevoerd dat het UWV ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de inkomsten bij [bedrijf] in de maand september 2017. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan zijn loonstroken van [bedrijf] over de maanden augustus 2017 tot en met januari 2018 overlegd.
7. In het verweerschrift van 24 februari 2022 stelt het UWV dat de overlegde loonstroken aanleiding geven om aan te nemen dat de gegevens uit de polisadministratie onjuist zijn geweest. Daarom heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de hoogte van het maatmanloon -en omvang van de dienstbetrekking bij [bedrijf] aangepast en vastgesteld op respectievelijk € 21,45 per uur en 9,55 uur per week. Het UWV wijst er ten overvloede op dat de hoogte van het maatmanloon en -omvang verder niet van invloed zijn op de hoogte van de WIA-uitkering. Hiervoor is het dagloon bepalend.
8. Naar aanleiding van het verweerschrift van 24 februari 2022 heeft eiser de rechtbank bij brief van 3 augustus 2022 laten weten dat de gronden van beroep niet verder zullen worden aangevuld.
9. Gelet op de inhoud van de brief van eiser van 3 augustus 2022 stelt de rechtbank vast dat de hoogte van het maatmanloon en -omvang niet langer meer in geschil zijn. Ter zitting heeft eiser dit ook bevestigd. Omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep pas in de beroepsfase de hoogte van het maatmanloon en -omvang juist heeft vastgesteld, staat vast dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank is tevens van oordeel dat eiser door deze gang van zaken niet in zijn belangen is geschaad. Ook als dit gebrek zich niet had voorgedaan, zou een besluit met een gelijke uitkomst zijn genomen. De hoogte van de uitkering van eiser wordt immers niet hierdoor beïnvloed, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Evenredigheidsbeginsel
10. Op grond van artikel 43, onderdeel a, onder 1° van de Wet WIA [2] worden voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen de volgende uitsluitingsgronden onderscheiden:
a. het recht hebben op een uitkering:
1°. op grond van hoofdstuk 6 of hoofdstuk 7 van deze wet.
Uit dit artikel volgt dat, zoals in het geval van eiser, naast een al bestaand recht op een WGA-uitkering (uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij [organisatie]) geen tweede recht op een WGA-uitkering (uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij [bedrijf]) kan ontstaan.
Artikel 59, zevende lid, van de Wet WIA bepaalt dat de duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd indien als gevolg van de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 1°, geen recht op een uitkering is ontstaan indien de eerste dag van de wachttijd van dit niet ontstane recht op een uitkering is gelegen voor de dag dat recht op de loongerelateerde uitkering is ontstaan en dit niet ontstane recht op een uitkering tot een langere duur van de loongerelateerde uitkering zou hebben geleid.
Uit het bepaalde in dit artikel volgt dat in plaats van een tweede uitkeringsrecht, dat dus volgens artikel 43, onderdeel a, onder 1°, niet kan ontstaan, de duur van de loongerelateerde uitkering wordt verlengd tot de einddatum van de periode die zou hebben gegolden als, 104 weken na de ziekmelding bij het tweede dienstverband, wél recht zou zijn ontstaan op een tweede WGA-uitkering.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser zich voor zijn werk bij [organisatie] heeft ziekgemeld op 13 oktober 2017. Het UWV heeft aan de hand hiervan de referteperiode vastgesteld op 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017 [3] . Eiser heeft de vaststelling van de referteperiode niet betwist. Eiser heeft evenmin de door het UWV gebruikte gegevens van zijn genoten inkomsten zoals vermeld in de polisadministratie, op basis waarvan het dagloon en daarmee het WIA-maandloon is berekend, betwist.
12. Eiser vindt dat de toepassing van de hiervoor genoemde regelgeving voor hem onevenredig nadeel oplevert, omdat het UWV voor zijn twee ziekmeldingen, bij zowel [organisatie] als [bedrijf], maar één WIA-uitkering heeft toegekend. Omdat het UWV daarbij is uitgegaan van de datum van de eerste ziekmelding (13 oktober 2017), loopt de referteperiode vanaf van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017. Hierdoor zijn de inkomsten van de laatste maanden van het dienstverband bij [bedrijf] niet meegenomen in de berekening van het dagloon. Eiser vindt dat zijn uitkering hierdoor onevenredig veel lager is dan het (dubbele) ziekengeld op grond van de Ziektewet dat eiser kreeg na zijn ziekmeldingen bij zijn twee werkgevers. Dat er een verlenging van de duur van zijn loongerelateerde WGA-uitkering heeft plaatsgevonden, heeft voor eiser geen merkbaar effect gehad, omdat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. De rechtbank begrijpt eisers betoog zo dat hij stelt dat artikel 43, onderdeel a, onder 1° en artikel 59, zevende lid, van de Wet WIA in zijn geval buiten toepassing gelaten moeten worden.
13. De rechtbank stelt vast dat het UWV de regels uit de Wet WIA, zoals hiervoor genoemd, juist heeft toegepast door eiser één WIA-uitkering toe te kennen, waarbij de eerste ziekmelding bepalend is geweest voor vaststelling van de referteperiode. Ook heeft het UWV de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser verlengd zoals artikel 59, zevende lid, Wet WIA voorschrijft.
14. De vraag die de rechtbank dan nog moet beantwoorden is of artikel 43, onderdeel a, onder 1° en artikel 59, zevende lid, van de Wet WIA in het geval van eiser buiten toepassing gelaten moeten worden, omdat de toepassing van de artikelen voor eiser onevenredige gevolgen zou hebben.
15. De rechtbank stelt vast dat de Wet WIA een wet in formele zin is. Artikel 43, onderdeel a, onder 1° en artikel 59, zevende lid, van de Wet WIA zijn dwingendrechtelijk van aard en geven het UWV geen ruimte om hiervan af te wijken. Volgens vaste rechtspraak [4] houdt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet het verbod in om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en brengt dit verder mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit neemt echter niet weg dat, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.
16. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat in zijn geval sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden die tot het buiten toepassing laten van artikel 43, onderdeel a, onder 1° en artikel 59, zevende lid, van de Wet WIA zouden moeten leiden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de wetgever al heeft verdisconteerd dat er een mogelijk nadeel ontstaat nu een betrokkene maar één WIA-uitkering kan ontvangen in geval van twee (of meer) dienstbetrekkingen, door de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering in zo’n geval te verlengen. Enkel de omstandigheid dat de (totale) WIA-uitkering van eiser lager is dan het (dubbele) ziekengeld dat eiser ontving op grond van de Ziektewet, vindt de rechtbank een onvoldoende bijzondere omstandigheid.

Conclusie en gevolgen

17. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond om te oordelen dat het bestreden besluit, waarbij aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% is toegekend, berekend naar een WIA-maandloon van € 3.638,56, geen stand kan houden.
18. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt.
19. Gelet op het feit dat artikel 6:22 van de Awb is toegepast, ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt deze vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 759,-, omdat de rechtsbijstand door eisers gemachtigde 1 punt oplevert voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan op 21 september 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
2.Met titel ‘uitsluitingsgronden’.
3.Artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3339.