ECLI:NL:RBDHA:2022:9530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
SGR 22/3988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over omgevingsvergunning voor bijgebouw in Wassenaar

Op 20 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Lever, en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, vertegenwoordigd door mr. W. Kromhout van der Meer. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw aan de [adres] [huisnummer 1] te [plaats]. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 maart 2022, waarin het college de omgevingsvergunning heeft verleend. De voorzieningenrechter heeft op 6 september 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de vergunninghouder en hun gemachtigden aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning beleidsruimte heeft en dat de bestuursrechter niet zelf oordeelt over de goede ruimtelijke ordening, maar enkel of het besluit in overeenstemming is met het recht. Eiser betoogde dat het bouwplan in strijd is met de bestemming 'natuur' en dat de vergunning niet verleend kon worden op basis van de kruimelregeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunninghouder zich aan de eerder verleende vergunning diende te houden, maar dat de afwijkingen in maatvoering niet significant genoeg waren om de vergunning te weigeren.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak bevestigt dat de omgevingsvergunning voor het bijgebouw rechtmatig is verleend, ondanks de bezwaren van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/3988 en 22/2353
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2022 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Lever),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (het college)

(gemachtigde: mr. W. Kromhout van der Meer).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]te [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. J.A. Huijgen).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw aan de [adres] [huisnummer 1] te [plaats] . In de beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 14 maart 2022 is het college bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en zijn gemachtigde.

Feiten en totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiser woont aan de [adres] [huisnummer 2] te [plaats] . Vergunninghouder bouwt een woning aan de [adres] [huisnummer 1] te [plaats] . Eiser en vergunninghouder zijn/worden dus buren van elkaar. Vergunninghouder wil op zijn perceel ook een bijgebouw realiseren om te gebruiken als atelier/hobbyruimte.
2. De op 28 september 2021 aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning ziet op de activiteiten: het bouwen van een bouwwerk (artikel, 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), en het handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening (artikel 2.1, eerst lid, aanhef en onder c, van de Wabo). In hetzelfde besluit heeft het college een op 22 mei 2006 verleende vergunning [1] voor een bijgebouw ingetrokken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser. [2]
3.1
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [3]
4. Op het perceel van vergunninghouder (hierna: het perceel) zijn onder meer de bestemmingsplannen ‘Landelijk gebied 2015’ en ‘Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar – Panden, Objecten en Archeologie’ van toepassing. De gronden waarop het bijgebouw voorzien is, hebben – voor zover van belang – de volgende bestemmingen: enkelbestemming ‘natuur’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 3’ en ‘Waarde – Cultuurhistorie’.
4.1
De relevante planregels zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Natuur
5. Eiser betoogt dat het bouwplan in strijd is met de bestemming ‘natuur’ en niet voldoet aan de voorwaarden voor een binnenplanse afwijking. De omgevingsvergunning voor strijdig gebruik op dit onderdeel kan volgens eiser ook niet worden verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: de kruimelregeling), omdat het bouwplan in strijd is met de Beleidsregels Kruimelgevallen Wassenaar 2015 (hierna: de beleidsregels).
5.1
Op grond van een op 22 mei 2006 verleende vergunning mocht op het perceel van vergunninghouder een bijgebouw worden gebouwd met een oppervlakte van 64 m2, een bouwhoogte van 5,5 meter en een goothoogte van 4,4 meter. Het bouwplan van vergunninghouder wijkt daar qua afmetingen iets van af: het heeft een oppervlakte van
63 m2, en een bouw- en goothoogte van 5,65 respectievelijk 2,75 meter.
5.2
Vast staat dat de vergunning van 22 mei 2006 van kracht was op het moment van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ‘Landelijk gebied 2015’. De voorzieningenrechter overweegt dat, gelet op planregel 27.4.3, vijfde lid, de maatvoering die bij deze vergunning is toegestaan, het uitgangspunt is. De voorzieningenrechter volgt eiser niet in zijn betoog dat deze vergunning is ingetrokken en daarom geacht moet worden nooit te hebben bestaan. Het college heeft deze vergunning immers ingetrokken tegelijkertijd met het verlenen van de omgevingsvergunning aan vergunninghouder op 28 september 2021, om te voorkomen dat er twee omgevingsvergunningen voor twee verschillende bijgebouwen van kracht zouden zijn op het perceel van vergunninghouder. Als beide vergunningen van kracht zouden blijven, zou vergunninghouder immers twee bijgebouwen mogen realiseren. Gelet op de maatvoering van de op 22 mei 2006 verleende vergunning, is het bouwplan van vergunninghouder in strijd met het bestemmingsplan voor zover de bouwhoogte met 15 centimeter wordt overschreden. Hieruit volgt dat verweerder niet kon afwijken van de bouwregels door vergunning te verlenen met toepassing van een binnenplanse ontheffing.
5.3
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de kruimelregeling. Dit betoog slaagt niet. Het bouwplan van vergunninghouder valt weliswaar niet onder de in artikel 3 van de beleidsregels genoemde gevallen, maar dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verweerder de kruimelregeling niet kon toepassen. Artikel 3 van de beleidsregels is imperatief geformuleerd (“Een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c Wabo wordt verleend voor: (…)”. Het college en vergunninghouder hebben zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat volgens de beleidsregels een omgevingsvergunning
in ieder gevalwordt verleend in de in artikel 3 van de beleidsregels genoemde gevallen. Dat wil echter niet zeggen dat in andere gevallen géén omgevingsvergunning kan worden verleend. Als het college alleen de in de beleidsregels genoemde gevallen zou willen vergunnen had immers een formulering als “Een omgevingsvergunning (…) wordt
uitsluitendverleend voor: (…)” in de rede gelegen. Nu de beleidsregels niet voorschrijven dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd in gevallen die niet in de beleidsregels omschreven staan, is van strijd met de beleidsregels geen sprake. Verder ziet de voorzieningenrechter ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met toepassing van de kruimelregeling de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Hierbij is in aanmerking genomen dat het nu vergunde bijgebouw slechts 15 cm hoger is dan het bijgebouw dat op basis van de in 2006 verleende vergunning mocht worden gebouwd. Gelet op de grootte van de percelen van eiser en vergunninghouder, de situering van het vergunde bijgebouw, de afstand tussen het bijgebouw en de woning van eiser, en de op beide percelen aanwezige begroeiing, heeft het college de omgevingsvergunning voor wat betreft het strijdig gebruiken van de gronden met de bestemming ‘natuur’ naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen verlenen.
Archeologie
6. Eiser betoogt dat het bouwplan in strijd is met de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’. Volgens eiser is niet voldaan aan de voorwaarden als genoemd in planregels 4.2.1 en 4.3 van ‘Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar – Panden, Objecten en Archeologie’. [4]
6.1
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept (het relativiteitsvereiste). [5]
6.2
De voorzieningenrechter overweegt dat deze planregels strekken tot bescherming van het algemeen belang van archeologische waarden, en dus niet tot bescherming van het belang van eiser die bescherming zoekt in het belang dat hij gevrijwaard blijft van nadelige gevolgen van een omgevingsvergunning voor zijn woon- en leefklimaat. Deze beroepsgrond stuit daarom af op het relativiteitsvereiste. De voorzieningenrechter zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk bespreken.
Cultuurhistorie
7. Eiser betoogt dat het bouwplan ook in strijd is met de bestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’. Volgens eiser miskent verweerder dat het herstel van de eikenlaan geen deel uitmaakt van het bouwplan en dat het bouwplan leidt tot vermindering van het bomenbestand. Verder wijst eiser er op dat het eerder vergunde bouwwerk een geheel ander bouwwerk betrof, dat een toereikende en integrale belangenafweging ontbreekt, en dat het belang van vergunninghouder bij het bouwen van het bijgebouw minimaal is.
7.1
Het college heeft aan de omgevingsvergunning de positieve adviezen van
7 april 2021 en 12 juli 2021 van de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed (hierna: commissie WCE) ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het advies van de commissie WCE in het kader van de beoordeling of de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast een deskundigenadvies, vergelijkbaar met een welstandsadvies. Het college mag in beginsel op zo’n advies afgaan. [6]
7.2
De voorzieningenrechter constateert dat eiser geen tegenadvies van een ander deskundig te achten persoon of een andere instantie heeft overgelegd. In het advies van
12 juli 2021 heeft de commissie WCE toegelicht dat er bij realisering van het bouwplan geen cultuurhistorische- en landschappelijke waarden in het geding zijn, en dat deze waarden mogelijk zelfs worden versterkt. De commissie WCE heeft zich ervan vergewist dat er ten opzichte van de woning en het al eerder vergunde bijgebouw geen verdere verdichting plaatsvindt of aanzienlijke wijzigingen in de landelijke structuur worden aangebracht. Daarbij heeft de commissie WCE van belang geacht dat de historische eikenlaan niet alleen behouden zal blijven, maar zal worden hersteld als onderdeel van het inrichtingsplan en dat het bijgebouw niet zal leiden tot een vermindering van het bomenbestand. Daarnaast heeft de commissie WCE opgemerkt dat de eerder vergunde garage aanzienlijk breder was (8 meter) dan het nu aangevraagde bijgebouw (6,30 meter). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee voldoende gemotiveerd dat de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Welstand
8. Eiser betoogt dat het bouwplan in strijd is met de in het Handboek Welstand & Beeldkwaliteit Wassenaar (hierna: de welstandsnota) opgenomen welstandscriteria. Volgens eiser is het bouwplan qua afmetingen en positionering in strijd is met de objectcriteria en voldoet het evenmin aan de gebiedscriteria behorend bij het gebied ‘47. Clingenbosch’.
8.1
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag hij op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van die wet voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies heeft in beginsel geen nadere toelichting nodig. Dit is anders wanneer de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een ander deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [7]
8.2
Ook wat welstand betreft heeft het college aan de omgevingsvergunning de positieve adviezen van 7 april 2021 en 12 juli 2021 van de commissie WCE ten grondslag gelegd. Eiser heeft geen tegenadvies overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie. De voorzieningenrechter overweegt dat – voor zover er al wordt afgeweken van de welstandscriteria – het college er terecht op heeft gewezen dat deze criteria niet absoluut zijn. Verder heeft het college mogen laten meewegen dat op grond van de op 22 mei 2006 verleende vergunning ook een bijgebouw met min of meer dezelfde omvang, en eveneens voor de voorgevellijn, kon worden gebouwd. Gelet hierop heeft het college deze welstandsadviezen naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de omgevingsvergunning ten grondslag mogen leggen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Gebruik als woning
9. Ten slotte betoogt eiser dat het aannemelijk is dat het bijgebouw niet als atelier/hobbyruimte zal worden gebruikt, maar als woning. Eiser heeft erop gewezen dat een eerdere aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van meerdere woningen is afgewezen. Verder vindt eiser van belang dat het bijgebouw is voorzien van een toilet en een wateraansluiting. Ook stelt eiser dat er een uitrit wordt gerealiseerd vanuit het bijgebouw naar de openbare weg.
9.1
De voorzieningenrechter overweegt dat pas van een zelfstandige woning gesproken kan worden wanneer een bewoner die kan bewonen zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen (toilet, keuken en wasruimte) buiten de woning [8] . De aanwezigheid van een toilet, een wateraansluiting en een uitrit is daarom niet genoeg om aan te nemen dat het bijgebouw als zelfstandige woning gebruikt zal worden. Ook de omstandigheid dat in het verleden een omgevingsvergunning is aangevraagd voor meerdere woningen is daartoe naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende. Als blijkt dat het bijgebouw in de toekomst tóch wordt gebruikt als zelfstandige woning, dan wel wanneer zonder vergunning een aparte uitrit naar de openbare weg wordt gerealiseerd, dan kan eiser een handhavingsverzoek indienen bij het college.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afwijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 september 2022.
de griffier is verhinderd
voorzieningenrechter

deze uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
BIJLAGE – Planregels

Bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2015’

In artikel 1.35 van de planregels is ‘bestaand’ als volgt gedefinieerd:
 Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning.
27.1.1
De voor `Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
b. de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en landschappelijke waarden;
c. erf bij wonen;
d. extensieve dagrecreatie en verkeersvoorzieningen (niet zijnde parkeervoorzieningen) waaronder ontsluitingspaden, fiets-, voet- en ruiterpaden voor zover dit gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan de bovengenoemde waarden;
e. de bij een agrarisch bouwperceel horende voorzieningen (erven, tuinen, toegangspaden), overige bouwwerken (mestbassins, kuilvoeropslag en hooitas) en bijgebouwen die horen bij een bedrijfs- centrum dat binnen de bestemming natuur ligt en voor zover aantoonbaar aanwezig ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.
f. agrarisch medegebruik in het kader van het beheer van de natuurgebieden;
g. een terras en bijbehorende bouwwerken bij Raaphorst 6 (theepaviljoen);
h. de bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken.
27.4.3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' in die situaties waarbij de erven behorende bij bouwvlakken met de bestemmingen Wonen -1 en Wonen-2 binnen de bestemming `natuur' zijn gelegen. De bevoegdheid voor het verlenen van een ontheffing betreft de bouw van bijgebouwen en overige bouwwerken ten dienste van woningen, met dien verstande dat:
Voor bijgebouwen de volgende regels gelden:
1. De afstand tussen een bijgebouw en het bouwvlak voor een woning moet ten minste 2.00 meter bedragen.
2. De gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen per woning mag maximaal 50% van de opper- vlakte van de woning mag bedragen met een maximum van: ter plaatse van de nadere aanduiding (sba-l): 40 m²;
* ter plaatse van de nadere aanduiding (sba-v): 40 m²;
* ter plaatse van de nadere aanduiding (sba-e), (bw): 30 m².
* De bovengenoemde maatvoering is inclusief de oppervlakte van de op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande (aangebouwde) bijgebouwen;
3. De goothoogte en de bouwhoogte van de bijgebouwen mogen maximaal 2,75 m. respectievelijk en 5 m. bedragen.
4. Een overschrijding van de onder sub 2 vermelde maximale oppervlaktematen is
toegestaan voor één plantenkasje per woning met een oppervlakte van maximaal 10 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,50 m.;
5. Voor zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de maatvoering van bijgebouwen afwijkt van het bepaalde onder sub 2 en 3 geldt de bestaande maatvoering als maximum.
53.1.1
De voor `Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor andere voorkomende bestemmingen, bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden zoals beschreven in bijlage 6 bij deze regels.
53.2.1
Het bouwen op de gronden als bedoeld in 53.1.1 mogelijk. Hiervoor gelden aanvullend op de onderliggende bestemmingen de volgende regels:
a. de aanwezige cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
b. om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een (overig) bouwwerk goed te kunnen beoordelen is een motivatie en een integrale belangenafweging nodig waarom dit verantwoord is in relatie tot de cultuurhistorische waarden die in het geding zijn;
c. het bevoegd gezag laat zich bij de beoordeling van het bepaalde in lid 53.2.1, sub a en b adviseren door de Commissie Welstand Cultureel Erfgoed (WCE) dan wel een andere door het bevoegd gezag aangewezen deskundige;
d. de omgevingsvergunning voor het bouwen van het bouwwerk wordt verleend als uit de bij de aanvraag behorende onderbouwing als genoemd in lid 53.2.1, sub b gebleken is dat de bedoelde bouwwerken en werkzaamheden onoverkomelijk zijn vanuit (bouw)veiligheid dan wel redelijk zijn gelet op het met het bouwen gepaard gaande belang van de aanvrager;
e. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk kunnen voorschriften worden verbonden als dat noodzakelijk is vanuit de aanwezige cultuurhistorische waarden zoals beschreven in bijlage 6 bij deze regels.
Bestemmingsplan ‘Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar – Panden, Objecten en Archeologie’
4.2.1
Algemeen
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op:
a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m² waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld;
c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 indien:
a. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
b. de archeologische waarden, zoals onder lid 4.3 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.

Voetnoten

1.Met nummer 2006/02660
2.Artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
4.Zie de bijlage bij deze uitspraak.
5.Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht
6.Zie ook overweging 8.1
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van