ECLI:NL:RBDHA:2022:9505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
SGR 21/6338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering door UWV na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiser, die sinds maart 2019 ziek was, had op 18 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door het UWV op 8 maart 2021 werd afgewezen. Het UWV concludeerde dat eiser per 17 maart 2021 voor 31,85% arbeidsongeschikt was, wat hem geen recht gaf op een WIA-uitkering. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld door onvoldoende rekening te houden met zijn medische situatie en klachten. Hij voerde aan dat de geduide functies niet passend waren en dat het UWV in strijd met het motiveringsbeginsel had gehandeld.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank stelde vast dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden. Eiser had onvoldoende nieuwe medische gegevens overgelegd om de conclusies van het UWV te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd waarom de geduide functies passend waren voor eiser, ondanks zijn beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6338

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Bak),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

Met het besluit van 8 maart 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met het besluit van 7 september 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser werkte sinds 1 maart 2019 als witgoedbezorger/bijrijder bij [B.V.] B.V. voor 39,77 uur per week. Hij heeft zich op 20 maart 2019 ziekgemeld voor dit werk. Eisers dienstverband is vanaf 31 maart 2019 verbroken waarna het UWV hem met ingang van 28 maart 2019 ziekengeld op grond van de Ziektewet heeft toegekend.
2. Op 18 januari 2021 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) d.d. 1 maart 2021. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als witgoedbezorger/bijrijder, maar dat er drie functies (en twee restfuncties) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 78% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 28%. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiser volgens het UWV geen WIA-uitkering krijgen.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de eerder vastgestelde drie functies passend zijn. Wel zag de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanleiding om het door de arbeidsdeskundige vastgestelde maatmanloon te herzien. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarop vastgesteld op 31,85%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiser

5.1
Eiser is het niet eens met het UWV. Hij voert allereerst aan dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. Het UWV heeft nagelaten om eiser in bezwaar opnieuw te laten onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep of om aanvullende medische informatie op te vragen bij de behandelend sector, met name met betrekking tot zijn buikklachten. Volgens eiser is het oordeel van het UWV subjectief van aard en gebaseerd op het subjectieve vermoeden en onderbuikgevoel van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep). De verzekeringsartsen hebben onvoldoende rekening gehouden met de chronische pijnklachten die eiser ervaart. Daarnaast benoemt eiser zijn overige klachten, namelijk aan zijn onderrug, zijn nek, zijn schouders en zijn linker pink. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn medische beroepsgronden diverse brieven overlegd. Tevens voert eiser aan dat het UWV het bestreden besluit onvoldoende en zeer summier heeft gemotiveerd.
5.2
Ten aanzien van de geduide functies voert eiser aan dat – in tegenstelling tot hetgeen het UWV stelt – deze niet passend zijn. Uit het rapport blijkt niet op basis waarvan het UWV tot het besluit is gekomen dat eiser ondanks zijn beperkingen geschikt is voor deze functies. De medische geschiktheid van deze functies is derhalve onvoldoende gemotiveerd. Eiser voert tevensd aan dat het UWV in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld.
5.3
Tot slot stelt eiser dat de betrokken belangen op voldoende en juiste wijze hadden moeten worden afgewogen en dat hij onredelijk wordt getroffen door het bestreden besluit. Hij wordt immers gedwongen te werken terwijl dat lichamelijk en geestelijk niet haalbaar is.

Waarover gaat het in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser per 17 maart 2021 (hierna: datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij per die datum voor 31,85 % arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op de datum in geding en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt de rechtbank

7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser per de datum in geding voor 31,85% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
8. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
9. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht. Tevens heeft de verzekeringsarts informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. De verzekeringsarts beschrijft de door eiser naar voren gebrachte klachten, het dagverhaal en de diagnose. Hij heeft aangenomen dat eiser verminderd belastbaar is als rechtstreeks gevolg van ziekte. De belastbaarheid van eiser is beschreven in de FML van 1 maart 2021.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 2 augustus 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd, waaronder uitdrukkelijk de informatie die door eisers huisarts was aangeleverd (brief van 18 april 2021), kennisgenomen van de bezwaargronden en van de in bezwaar door eiser overlegde informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
11. Eiser voert allereerst aan dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat hij niet is gezien en onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nagelaten om medische informatie op te vragen bij de behandelend sector, met name met betrekking tot zijn buikklachten.
12. De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Zij zal dit hierna uitleggen. Het behoort tot de expertise van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om te beoordelen welke onderzoekmethoden worden gekozen, hoe de onderzoeksresultaten worden beoordeeld en vast te stellen tot welke beperkingen dit leidt bij eiser. Eiser is al gezien en medisch onderzocht door de verzekeringsarts. Aangezien eiser minstens één keer is gezien door een geregistreerde verzekeringsarts is de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet verplicht om zelf ook een spreekuur te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien in zijn rapport van 2 augustus 2021 voldoende gemotiveerd waarom een spreekuurcontact met hem niet noodzakelijk is. De rechtbank kan deze motivering volgen.
13. Ook het argument van eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie had moeten opvragen treft geen doel. Het is vaste rechtspraak [1] dat een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) op zijn eigen oordeel mag varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is enkel verplicht de behandelend sector te raadplegen als behandeling is ingezet of zal worden ingezet en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden, of als betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn medische beperkingen. Omdat de verzekeringsarts al informatie had opgevraagd bij de behandelend sector, eiser in bezwaar zelf medische gegevens van de behandelend sector had ingebracht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle ontvangen informatie ook heeft meegenomen in zijn herbeoordeling, overweegt de rechtbank dat het onderzoek zorgvuldig is verricht. Bovendien is niet gebleken dat er medische informatie voorhanden was omtrent eisers buikklachten die anders of nieuw is ten opzichte van de gegevens die over die klachten al beschikbaar waren. Ook in beroep heeft eiser in dit verband volstaan met het overleggen van brieven die al bekend waren bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over eisers buikklachten dan had moeten opvragen is onduidelijk gebleven. De beroepsgrond slaagt niet.
De medische beoordeling
14. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat eiser klachten ontwikkelde in aansluiting op een verkeersongeval. Ongeveer een jaar geleden is middels laparascopie een cyste van de milt verwijderd. Later ontstonden weer pijnklachten in de bovenbuik, aanvalsgewijs optredend. De voorgeschiedenis geeft volgens de verzekeringsarts geen duidelijke aanwijzingen voor wezenlijke, forse beperkingen als rechtstreeks gevolg van ziekte. Ook bij somatisch onderzoek zijn er geen aperte afwijkingen zichtbaar. Eiser heeft last van slaapproblemen en prikkelbaarheid/agressieregulatie waarvoor behandeling werd afgerond. Verdere anamnese en observatie duiden niet op duidelijke psychopathologie. De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat rekening houdend met de beperkingen als rechtstreeks gevolg van ziekte, eiser duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. In de FML van 1 maart 2021 heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor onder andere omgaan met conflicten, samenwerken, beroepsmatig vervoer, trillingsbelasting, duwen en trekken, tillen tijdens het werk en dragen tijdens het werk. Bovendien is eiser beperkt geacht ten aanzien van het werken in de nachturen. De later door de huisarts ingebrachte gegevens (brief van 18 april 2021) geven volgens de verzekeringsarts geen aanleiding voor een andere visie op eisers belastbaarheid.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 augustus 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt net als de verzekeringsarts vast dat er geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Tevens stelt hij vast dat er geen redenen zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat ervan uit dat eiser bekend is met angstklachten waarvoor hij succesvol is behandeld. In de FML van 1 maart 2021 zijn uitgebreide psychische beperkingen aangenomen en daarmee is eisers psychische belastbaarheid niet overschat. Eiser is verder bekend met een cyste in de milt die operatief is behandeld. De pijnklachten in de flank/bovenbuik zijn echter gebleven. In dit verband is eiser beperkt te achten voor fysiek zwaar belastend werk; deze houden in voldoende mate rekening met de medische situatie van eiser en voor verdergaande fysieke beperkingen is er geen reden. Ten aanzien van de in bezwaar ingebrachte brief van de fysiotherapeut van 4 november 2019 stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep vast dat dit ruim een jaar voor datum in geding is opgesteld en hierdoor geen effect kan hebben op de belastbaarheid op datum in geding. Ook de brieven van de chirurg, huisarts, psycholoog en psychiater leiden niet tot een ander oordeel.
16. Eiser voert aan dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de chronische pijnklachten en zijn overige klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser diverse medische stukken overlegd.
17. De rechtbank stelt vast dat een aantal van de door eiser in beroep overgelegde brieven reeds bekend waren bij het UWV en ook zijn betrokken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Met betrekking tot de nog niet bekende informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullend rapport van 6 mei 2022 gemotiveerd waarom deze niet tot verdergaande beperkingen kan leiden. De rechtbank ziet geen aanleiding hem hierin niet te volgen. De in deze stukken weergegeven medische feiten wijken – zo begrijpt de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep – niet af van de medische feiten waarvan hij bij zijn beoordeling in bezwaar vanuit is gegaan. Op basis van deze medische feiten, voor zover geobjectiveerd, zijn beperkingen aangenomen in de FML van 1 maart 20201 en nopen deze brieven dus niet tot het aanpassen van die FML. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met andere (nieuwe) medische stukken. Gelet hierop ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De arbeidskundige beoordeling
18. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
19. Eiser voert aan dat hij de geduide functies niet passend zijn en de medische geschiktheid van de functies onvoldoende is gemotiveerd, waardoor het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel.
20. De rechtbank merkt op dat de medische beperkingen van eiser zijn vastgesteld in de FML. Aan de hand hiervan stelt de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) drie functies vast die eiser theoretisch kan verrichten. Van deze functies vindt een functiebeoordeling plaatst, waar signaleringen kunnen uitkomen ten aanzien van de belastbaarheid van eiser. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor akkoord bevonden FML van 1 maart 2021, waarvan de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld dat er geen reden is om daaraan te twijfelen. De arbeidsdeskundigen hebben bovendien de signaleringen opgemerkt en in de resultaat functiebeoordeling en hun rapporten gemotiveerd waarom deze geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van eiser. Deze motivering is voor de rechtbank begrijpelijk. Eiser heeft hier niets tegenover gesteld; immers, indien eiser het hier niet mee eens is en stelt dat de functies toch tot overschrijding van zijn belastbaarheid leiden, is het aan eiser zelf om dit te beargumenteren en te onderbouwen hetgeen hij niet heeft gedaan. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
21. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op de datum in geding met de middelste van deze functies 68,15% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als witgoedvervoerder, zodat eiser voor de overige 31,85% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

22. De rechtbank overweegt tot slot nog dat eiser niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het UWV heeft aan zijn motiveringsplicht voldaan door te verwijzen naar de rapporten van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) en de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep). Eiser heeft verder niet nader gespecificeerd waarom deze motivering niet voldoende en ondeugdelijk is. Uit het enkele feit dat het UWV hem geen gelijk heeft gegeven, kan niet worden afgeleid dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Verder biedt de Wet WIA bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid voor een belangenafweging geen ruimte, zodat de rechtbank aan deze beroepsgrond van eiser voorbij gaat. Ook aan eisers beroepsgrond dat hij onredelijk wordt getroffen door het bestreden besluit, kan geen betekenis toekomen. Indien de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op minder dan 35% bestaat op grond van artikel 54, in samenhang met artikel 5, van de Wet WIA geen recht op een WIA-uitkering.
23. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 17 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum voor 31,85% arbeidsongeschikt is. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 september 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.