ECLI:NL:CRVB:2021:1287
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 55,89%. Appellante, die als helpende in de zorg werkte, had zich op 26 oktober 2015 ziek gemeld. Na een aanvraag op grond van de Wet WIA, werd haar in 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Echter, na bezwaar van haar (ex-)werkgever, herzag het Uwv deze beslissing en concludeerde dat appellante met ingang van 13 februari 2018 55,89% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de huidige procedure.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig was en dat er geen sprake was van geen benutbare mogelijkheden. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten over de zorgvuldigheid van het onderzoek en de vraag of er sprake was van geen benutbare mogelijkheden. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de rechtbank de eerdere beslissing terecht had bevestigd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat appellante niet ADL-afhankelijk was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.