ECLI:NL:RBDHA:2022:9501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
AWB 21/7140 en 21/5637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van aanvraag uitstel van vertrek op medische gronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiser tegen de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op medische gronden behandeld. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Surinaamse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld omdat niet alle benodigde documenten waren ingediend. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 16 mei 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar verweerder afwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiser niet compleet was, aangezien hij niet alle benodigde medische gegevens had overgelegd. Eiser had eerder aanvragen gedaan voor uitstel van vertrek, maar deze waren afgewezen. De rechtbank stelt vast dat het beleid van verweerder redelijk is en dat de bewijslast voor de actuele medische situatie bij de vreemdeling ligt. Eiser had niet binnen de gestelde termijn de ontbrekende stukken aangeleverd, waardoor de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 21/7140 (beroep)
AWB 21/5637 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 7 juni 2022 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Surinaamse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. G.P. Dayala)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak gaat het over het beroep van eiser tegen de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op medische gronden.
1.2
Verweerder heeft met zijn besluit van 27 september 2021 de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat geen medisch advies bij het BMA [1] kon worden opgevraagd. Eiser heeft namelijk niet alle benodigde stukken [2] bij zijn aanvraag ingediend. Met zijn bezwaar tegen dit besluit heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. In het bestreden besluit van 2 december 2021 heeft verweerder de afwijzing van eisers aanvraag gehandhaafd.
1.3
Eiser heeft beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek hangende het beroep bij de rechtbank. [3]
1.4
De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 16 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. Verweerder was met voorafgaand bericht afwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht
2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring ingediend waarin staat dat hij geen inkomen en vermogen heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om het griffierecht te betalen.
Over het beroep
3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenaamde beroepsgronden.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank is uitgegaan van de volgende vaststaande feiten. Eiser heeft in 2014 uitstel van vertrek aangevraagd vanwege knieklachten. Deze aanvraag is afgewezen. Eiser heeft in 2018 een nieuwe aanvraag voor uitstel van vertrek gedaan wegens prostaatkanker. Deze aanvraag is afgewezen omdat uit het BMA-advies bleek dat geen medische noodsituatie op korte termijn werd verwacht. Er was geen sprake van een actieve behandeling van prostaatkanker, maar sprake van controles. Eiser staat nu, naast de (halfjaarlijkse) controles, onder behandeling van een psychiater en hij krijgt medicatie (anti-depressiva).
Heeft verweerder ten onrechte de aanvraag buiten behandeling gesteld?
6. Eiser voert aan dat hij voldoende medische stukken heeft overgelegd om het BMA advies te kunnen vragen en zijn aanvraag te laten beoordelen. Uit de medische informatie blijkt dat eiser lijdt aan een ernstige vorm van prostaatkanker, depressie en een ernstig darm syndroom. Hij heeft bovendien toestemmingsverklaringen overgelegd voor het opvragen van medische informatie bij zijn behandelaars. Het ligt op de weg van het BMA om nadere informatie op te vragen bij de betreffende artsen, ook in het kader van het verstrekken van medische gegevens in verband met de medische geheimhoudingsplicht. Zijn aanvraag is ten onrechte buiten behandeling gesteld. De buitenbehandelingstelling is onvoldoende gemotiveerd omdat verweerder, noch het BMA, ingaat op de tot dusver verstrekte medische informatie.
6.1
De rechtbank stelt vast dat volgens verweerders beleid het BMA niet om advies wordt gevraagd als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld. [4] Als de vreemdeling niet binnen de door verweerder gegeven termijn het verzuim heeft hersteld, stelt verweerder de aanvraag buiten behandeling of wijst de aanvraag af. [5] De rechtbank wijst er hierbij op dat de Afdeling [6] heeft geoordeeld dat het hier van toepassing zijnde beleid redelijk is en dat verweerder de bewijslast voor de actuele medische situatie van de vreemdeling (geheel) bij de vreemdeling mag leggen. [7] Dat verweerder met gebruikmaking van de door eiser afgegeven toestemmingsverklaring desgewenst nadere informatie van de behandelaars kan opvragen, doet daar niets aan af. Dit heeft de Afdeling nog eens bevestigd in de uitspraak van 15 oktober 2020. [8]
6.2
De bewijsmiddelen die bij de aanvraag moeten worden toegevoegd staan onder
punt 4 van het door eiser gebruikte formulier “Aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw)” vermeldt.
6.3
De rechtbank volgt verweerder in zijn constatering dat de aanvraag van eiser niet compleet was. Bij de aanvraag zelf heeft eiser alleen het aanvraagformulier en een door hem ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring voor het opvragen van medische gegevens overgelegd. Gelet hierop heeft verweerder eiser met de brief van 30 juli 2021 een hersteltermijn geboden. In deze brief is duidelijk kenbaar gemaakt welke ontbrekende bewijsmiddelen eiser moest overleggen om zijn aanvraag compleet te maken. Daarbij heeft verweerder eiser er uitdrukkelijk op gewezen dat de volgende bewijsmiddelen verouderd zijn en opnieuw moeten worden opgevraagd:
- het formulier “Bijlage omtrent medische situatie vreemdeling” ten behoeve van huisarts [naam 1] , die niet ouder mag zijn dan 6 weken; en
- de relevante medische gegevens van huisarts [naam 1] in reactie op vragen van het BMA, die niet ouder mogen zijn dan 3 maanden.
Tevens heeft verweerder toegevoegd dat, indien de aanvraag niet volgens de vereisten en binnen de gestelde termijn is ontvangen, hij geen advies kan opvragen bij het BMA en de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld.
6.4
Uit het dossier blijkt niet dat eiser binnen de geboden hersteltermijn alle door verweerder opgevraagde stukken heeft overgelegd. Op 27 augustus 2021 heeft eiser weliswaar aanvullende stukken overgelegd, te weten een door zijn huisarts F. [naam 1] ingevuld (maar niet ondertekend) bewijs omtrent de medische situatie van eiser van 10 augustus 2021 en een verklaring van zijn psychiater [naam 2] van 9 juni 2021. Maar de relevante medische gegevens van F. [naam 1] in reactie op de vragen van het BMA zijn door eiser niet overgelegd. Dat geldt ook voor het bewijs omtrent de medische situatie van eiser ten behoeve van [naam 2] . Bovendien is niet gebleken dat eiser invulling heeft gegeven aan het door hem aangekondigde voornemen om overige medische informatie in de week van september 2021 te overleggen.
6.5
In bezwaar heeft eiser nog een verwijsbrief van 31 maart 2021 van F. [naam 1] aan
[naam 2] overgelegd, maar deze brief was op het moment van overleggen al verouderd. [9] Dat geldt ook voor de in bezwaar overgelegde medische stukken van 23 oktober 2018. Deze laatste stukken zijn overigens afkomstig van andere behandelaars en dat geldt ook voor het in beroep overgelegde recept van 21 juni 2021. Eiser heeft bij zijn aanvraag niet kenbaar gemaakt dat hij onder behandeling is van deze artsen, terwijl bij een aanvraag nodig is dat hij medische informatie van al zijn behandelaars overlegt. [10] Deze laatste stukken zal de rechtbank dan ook, voor zover ze daar rekening mee kan houden bij de beoordeling in beroep, buiten beschouwing laten.
6.6
Voor zover eiser betoogt dat hij afhankelijk is van zijn medische behandelaars voor de afgifte van de gevraagde gegevens, leidt dat niet tot het oordeel dat verweerder eisers aanvraag niet buiten behandeling heeft kunnen stellen. Het uitgangspunt is dat een volledig onderbouwde aanvraag wordt ingediend. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om voldoende (medische) gegevens te verstrekken voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank wijst erop dat uit het beleid van verweerder volgt dat de gevraagde gegevens al bij de aanvraag overgelegd hadden moeten worden en dat eiser zelf het moment van indienen van de aanvraag kan bepalen.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld. Het beroep is ongegrond.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Over het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/7140,
- verklaart het beroep ongegrond;
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/5637,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Bureau medische advisering.
2.Zie paragraaf A3/7.2.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Dit volgt uit paragraaf A3/7.2.6, in samenhang gelezen met paragraaf A3/7.2.4, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.Dit volgt uit paragraaf A3/7.2.5 van de Vc.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie de uitspraak van 5 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2707.
9.Paragraaf A3/7.2.4 en 7.2.5 van de Vc.
10.Paragraaf A3/7.2.4 van de Vc.