ECLI:NL:RBDHA:2022:9487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
NL21.16283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning die met terugwerkende kracht was ingetrokken, omdat hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland had verplaatst door een detentie in België. De rechtbank had eerder, op 4 juni 2021, geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning bevoegd was, maar dat er een motiveringsgebrek was. De staatssecretaris moest opnieuw op het bezwaar van de eiser beslissen, waarbij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM (recht op respect voor privéleven) centraal stond.

Bij de heroverweging heeft de staatssecretaris de belangen van de eiser en de Nederlandse staat tegen elkaar afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van de eiser uitviel. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen, waaronder de eerdere detentie van de eiser en zijn financiële situatie. De rechtbank vond dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wogen dan die van de eiser, die in Servië banden had en daar een nieuw privéleven kon opbouwen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16283

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de aan eiser verleende verblijfsvergunning [1] afgewezen en deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 13 maart 2016 ingetrokken. Dit besluit geldt ook als terugkeerbesluit.
Bij besluit van 13 juni 2019 (de beslissing op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 4 juni 2021 [2] het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en verweerder de opdracht gegeven opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 23 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande mededeling, niet verschenen op zitting.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft eisers verblijfsvergunning ingetrokken en de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning afgewezen, omdat eiser vanwege een detentie in België zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Intrekking van de verblijfsvergunning levert een schending van artikel 8 van het EVRM [3] op. De belangen die verweerder heeft meegewogen bij de belangenafweging zijn ofwel uitsluitend financiële belangen ofwel gebaseerd op feiten die zover in het verleden liggen dat ze niet meer relevant zijn. Ter zitting heeft eiser daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2022. [4] Verder is het tijdsverloop nog steeds niet goed in de belangenafweging meegewogen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank heeft bij voornoemde uitspraak van 4 juni 2021 beslist dat verweerder bevoegd was om eisers verblijfsvergunning in te trekken, omdat eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst, maar dat er sprake was van een motiveringsgebrek. Verweerder had niet gemotiveerd welk belang van de Nederlandse staat boven het belang van eiser prevaleert en bovendien had verweerder het tijdsverloop niet in de belangenafweging betrokken.
3.1
De vraag die in deze procedure aan de rechtbank voorligt is of verweerder voldoende heeft gemotiveerd welk belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het belang van eiser om in Nederland te kunnen blijven en of verweerder het tijdsverloop voldoende in de belangenafweging heeft betrokken. De rechtbank zal daarom beoordelen of verweerder een belangenafweging heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM (privéleven) waarbij een “fair balance” is gevonden tussen het belang van eiser enerzijds en het Nederlands belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Deze laatste toetsing is enigszins terughoudend. Dat betekent dat verweerder een zekere ruimte heeft om hierin een keuze te maken.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de belangenafweging in het kader van de vraag of er sprake is van beschermenswaardig privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden afgewogen tegen het algemeen economisch belang van de Nederlandse staat. Verweerder heeft in voordeel van eiser meegewogen dat hij in het verleden rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Ook is in het voordeel van eiser meegewogen dat hij heeft gewerkt in Nederland. Toch heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser kunnen laten uitvallen. In het nadeel van eiser heeft verweerder kunnen meewegen dat eiser in 2010, 2011 en 2018 aanspraak heeft gemaakt op de openbare kas aangezien eiser in die periode een uitkering in het kader van de Participatiewet heeft ontvangen. Dat deze feiten dateren van ver voor de intrekking van de verblijfsvergunning en dat dit een korte periode betrof, maakt dit niet anders, nu verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging mag betrekken. Verweerder heeft verder in het nadeel van eiser gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat hij meerdere malen met justitie in aanraking is geweest wegens ernstige verkeersdelicten en misdrijven. Verweerder heeft gemotiveerd dat beide omstandigheden de Nederlandse staat geld hebben gekost. Ook heeft verweerder in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat hij al ruim 20 jaar in Nederland woont, maar slechts gedurende 9 jaar een verblijfsvergunning heeft gehad. Verder heeft eiser tot zijn vijfentwintigste in Servië gewoond en is hij onlangs nog in Servië geweest. Zijn familieleden, waaronder zijn kinderen, wonen in Servië. Verder is niet gebleken dat hij de taal niet meer spreekt en kan hij zijn werkervaring in Nederland gebruiken om in Servië werk te vinden. Gelet hierop kan worden aangenomen dat eiser nog banden met Servië heeft en daar een privéleven kan opbouwen.
3.3
Het beroep van eiser ter zitting op de uitspraak van 20 mei 2022 maakt het voorgaande niet anders, nu het niet gaat om gelijke gevallen. Anders dan in voornoemde uitspraak heeft verweerder in dit geval bepaalde omstandigheden, zoals de binding met het land van herkomst, in het nadeel van eiser meegewogen. Verder was er in de aangehaalde uitspraak sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Dat is hier niet gesteld of gebleken.
3.4
Het betoog van eiser dat verweerder niet het juiste tijdsverloop in de belangenafweging heeft betrokken, wordt niet gevolgd. Op zitting heeft eiser toegelicht dat het gaat om het tijdsverloop vanaf het moment dat hij is teruggekeerd tot het moment van het voornemen tot intrekking op 8 juni 2018. Verweerder heeft in het bestreden besluit (pagina 4) toegelicht dat een zorgvuldige procedure tijd in beslag neemt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee het tijdsverloop kenbaar en voldoende bij de beoordeling betrokken.
3.5
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in de belangenafweging een “fair balance” gevonden en niet ten onrechte aan de voor eiser nadelige feiten en omstandigheden een zwaarder gewicht toegekend dan aan de feiten en omstandigheden die in zijn voordeel zijn meewogen.
3.6
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht gebruik heeft kunnen maken en op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde vervanging van zijn verblijfsvergunning.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van de regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov).
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6442.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5007.