ECLI:NL:RBDHA:2022:5007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
NL21.19301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mvv-aanvragen voor familie en gezin - belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM

In deze zaak gaat het om mvv-aanvragen van een eiseres en haar minderjarige kinderen, die verblijfsdoelen hebben in Nederland als familie- of gezinsleden van een referent. De rechtbank Den Haag heeft op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder optreedt. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging van verweerder ten onrechte in het nadeel van eisers is uitgevallen. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar dat de economische belangen van de Nederlandse staat niet als enige doorslaggevende reden mogen worden aangevoerd om de aanvragen te weigeren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris en draagt verweerder op om binnen vier weken de gevraagde mvv's te verlenen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, die op € 1.518 worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging, waarbij niet alleen economische belangen, maar ook de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen in aanmerking moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19301

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer 1] , eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 2] ,V-nummer: [nummer 2]
[naam 3], V-nummer: [nummer 3]
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de weigering om hen mvv’s [1] te verlenen ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 op zitting behandeld te Breda. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 4] (referent) en G. Ogbamichael (tolk).

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] en haar kinderen op [geboortedatum 2] , respectievelijk [geboortedatum 3] . Allen stellen de Eritrese nationaliteit te bezitten. Zij beogen verblijf bij referent, hun meerderjarige zoon, respectievelijk broer. Referent is sinds 3 januari 2016 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel en heeft in 2016 en 2019 mvv-aanvragen in het kader van nareis ingediend. Verweerder heeft die aanvragen afgewezen dan wel buiten behandeling gesteld en daartegen is geen bezwaar gemaakt. Deze besluiten [2] staan dan ook in rechte vast.
Referent heeft vervolgens op 20 augustus 2019 aanvragen ingediend voor mvv’s voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Deze aanvragen heeft verweerder bij twee afzonderlijke besluiten van 18 februari 2020 (de primaire besluiten) afgewezen.
2. Bij twee afzonderlijke besluiten van 23 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld. Hangende de beroepen hebben eisers een rapport van DNA-onderzoek overgelegd. Verweerder heeft daarop de besluiten van 23 oktober 2020 ingetrokken. Op 12 oktober 2021 is referent gehoord tijdens een hoorzitting.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder wederom het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat de identiteit van eiseres is aangetoond middels een kopie van een identiteitskaart, maar dat de identiteit van de broer en zus van referent niet is aangetoond met officiële documenten. Er zijn verder sterk afwijkende verklaringen afgelegd over hun geboortedata, waardoor het niet mogelijk is om vast te stellen of zij meerder- of minderjarig zijn. Daarom kan ook niet worden vastgesteld of sprake is van bewijsnood. Reeds om die reden kan het bezwaar ten aanzien van de broer en zus van referent ongegrond worden verklaard. Gelet op de resultaten van het DNA-onderzoek gaat verweerder vooralsnog wel uit van de gestelde familierechtelijke band tussen eisers en referent. Omdat niet duidelijk is wat de leeftijd is van de broer en zus van referent, kan het toetsingskader voor het bepalen van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM [3] niet worden vastgesteld. Ook hierom heeft verweerder het bezwaar ten aanzien van hen ongegrond verklaard. Ten aanzien van eiseres en referent neemt verweerder aan dat sprake is van familie- of gezinsleven. De door verweerder gemaakte belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM valt echter uit in het nadeel van eiseres. Deze belangenafweging geldt ook als tertiair standpunt ten aanzien van de broer en zus van referent. Bij de belangenafweging heeft verweerder de volgende omstandigheden betrokken. Eisers hebben geen geldig document voor grensoverschrijding, maar vooralsnog wordt hiervoor bewijsnood aangenomen waardoor dit niet in het nadeel van eisers wordt meegewogen. In het voordeel van eisers is meegewogen dat geen sprake is van criminele antecedenten. Het economisch belang van de Nederlandse staat weegt in het nadeel van eisers. Hoewel referent
fulltimewerkt, nog meer wil gaan werken indien eisers naar Nederland komen en stelt dat hij iedere maand € 200 naar eisers stuurt voor hun levensonderhoud, staat niet vast dat hij op zeer korte termijn voldoende inkomen heeft om niet alleen zichzelf, maar ook eisers volledig te onderhouden. Daarnaast zullen eisers aanspraak maken op door de Nederlandse overheid betaalde voorzieningen, zoals huisvesting, onderwijs en eventuele medische hulp. Ook de banden met Eritrea (en wellicht inmiddels ook met Ethiopië, nu zij daar sinds enkele jaren verblijven) zijn in het nadeel van eisers meegewogen. Verweerder heeft verder vastgesteld dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven uit te oefenen in het land van herkomst, nu aan referent een verblijfsvergunning asiel is verleend. Dit weegt echter niet in het voordeel van eisers, omdat referent een zelfstandig leven heeft opgebouwd en niet is gebleken dat eisers niet zonder referent kunnen functioneren.
4. Eisers voeren tegen het bestreden besluit het volgende aan. Ten onrechte is verweerder niet meegegaan in de verklaringen van eisers dat referent niet goed op de hoogte is van de leeftijd van zijn broer en zus. De opgegeven leeftijden zijn juist en daar komt bij dat sprake is van bewijsnood mede gelet op de duur van hun verblijf buiten Eritrea, ongeacht of zij meerder- of minderjarig zijn. Verder heeft verweerder ten onrechte de broer en zus van referent niet gehoord om zo de twijfel over hun leeftijden weg te nemen. Ook heeft verweerder ten onrechte niet onderkend dat het toetsingskader er niet toe doet, omdat de broer en zus van referent altijd thuis hebben gewoond en niet zelfstandig zijn. Verweerder heeft voorts ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eisers laten uitvallen. Dat referent werkt en in zijn eigen onderhoud voorziet, dient in het voordeel van eisers te worden meegewogen. De intentie van referent om nog meer te gaan werken, verklaart voldoende hoe hij in de toekomst zal kunnen voorzien in het onderhoud van eisers. Daarnaast vallen eisers mogelijk onder de Opvangrichtlijn [4] waardoor het middelenvereiste en eventuele aanspraak op voorzieningen niet kunnen worden tegengeworpen. Ook de banden met Eritrea mogen niet worden tegengeworpen, omdat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. Ten onrechte heeft verweerder de moeilijke situatie van eisers in Ethiopië en de vlucht uit Eritrea niet betrokken bij de belangenafweging. Eisers verblijven illegaal in Ethiopië en er is geen sprake van een veilig bestaan aldaar. De scheiding van referent valt eisers erg zwaar en zij missen elkaar. Tot slot doen eisers een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 1 oktober 2021. [5]
De rechtbank oordeelt als volgt.
Identiteit
5. Ter zitting heeft verweerder kenbaar gemaakt dat niet langer wordt tegengeworpen dat de identiteit, en dus ook de gestelde leeftijd, van de broer en zus van referent niet aannemelijk is gemaakt. De beroepsgronden die daarop zien zal de rechtbank daarom niet meer bespreken.
Familie- of gezinsleven
6. Niet in geschil is dat tussen eiseres en referent familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. Gelet op wat in rechtsoverweging 5 is overwogen, wordt van de opgegeven minderjarige leeftijd van de broer en zus van referent uitgegaan en kan daarom voor hen het toetsingskader worden vastgesteld voor de beoordeling van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder neemt op grond van zijn beleid, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, aan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. [6] Verweerder heeft zich ter zitting niet uitgelaten over het bestaan van hechte persoonlijke banden. Nu verweerder in het bestreden besluit in het kader van de belangenafweging heeft overwogen dat niet betwist wordt dat sprake is van hechte familiebanden, [7] wordt vastgesteld dat tussen ook referent en zijn broer en zus sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Belangenafweging
7. Uit jurisprudentie van het EHRM [8] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven een
fair balancemoet worden gevonden tussen enerzijds het belang van eisers en referent om samen het gezinsleven in Nederland uit te oefenen en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank moet beoordelen of verweerder in de belangenafweging de nadelige punten voor eisers zwaarder mocht laten wegen dan de voordelige punten. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden die van betekenis zijn kenbaar worden betrokken. De rechtbank toetst of verweerder dat ook heeft gedaan. Als dit zo is, toetst de rechtbank of verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat bij die afweging een
fair balanceis getroffen. De rechtbank mag dit slechts terughoudend toetsen.
8.
Ter zitting heeft verweerder de tegenwerping over de sterke banden met Eritrea (en eventueel Ethiopië) laten vallen. Verder heeft verweerder benadrukt dat het economische belang van de Nederlandse staat dermate zwaar weegt dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder een te groot gewicht gehecht aan het economisch belang van de Nederlandse staat. Allereerst wordt opgemerkt dat in zijn algemeenheid niet kan worden gesteld dat het economische belang onder alle omstandigheden doorslaggevend is, aangezien daarmee het maken van een belangenafweging illusoir zou worden. Volgens de jurisprudentie van het EHRM mag het economisch belang weliswaar als weigeringsgrond worden tegengeworpen, [9] maar daarin heeft het EHRM zwaar meegewogen dat de betreffende referent geen inspanningen had verricht om aan het werk te komen. Dat is in deze zaak niet door verweerder tegengeworpen. Referent werkt namelijk, voorziet in zijn eigen onderhoud en maakt maandelijks geld over naar eisers. De uitspraak van de Afdeling [10] waar verweerder ter zitting naar heeft verwezen, [11] is onvoldoende vergelijkbaar met de zaak van eisers. In die zaak was namelijk sprake van een referent die een uitkering ontving op grond van de Participatiewet en waren er ook andere omstandigheden die in het nadeel van de vreemdeling waren meegewogen, zoals de sterkere banden met het land van herkomst. Er zijn in het geval van eisers geen andere omstandigheden die in hun nadeel meewegen dan het economische belang van de Nederlandse staat.
10. Daar komt bij dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. Uit Werkinstructie 2020/16 blijkt dat aan het bestaan van een objectieve belemmering in beginsel veel gewicht toekomt. [12] Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom niet deze omstandigheid, maar het economisch belang doorslaggevend is geacht. Hiertoe bestond des te meer aanleiding nu referent werkt en in zijn eigen onderhoud voorziet. Verder heeft verweerder in de belangenafweging ten onrechte de afhankelijkheid van eisers betrokken, zoals ook volgt uit de door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de belangenafweging onvoldoende gemotiveerd en is geen
fair balancegevonden door enkel het economische belang van de
Nederlandse staat tegen te werpen en daaraan doorslaggevend gewicht toe te kennen.
Conclusie
12. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
13. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb [13] zelf in de zaak te voorzien, omdat, gelet op alle oordelen die in deze uitspraak zijn gegeven, rechtens geen andere uitkomst mogelijk is dan dat aan eisers mvv’s moeten worden verleend. De rechtbank realiseert zich dat het maken van een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in beginsel op de weg van verweerder ligt en dat de rechtbank de uitkomst hiervan slechts terughoudend mag toetsen. In dit geval is het economische belang van de Nederlandse staat de enige en doorslaggevende reden voor de uitkomst van de door verweerder gemaakte belangenafweging, waardoor naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een
fair balance. Dit betekent dat de rechtbank het bezwaar gegrond zal verklaren en verweerder zal opdragen aan eisers de gevraagde mvv’s voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ te verlenen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van vier weken.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.518 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- draagt verweerder op om aan eisers binnen een termijn van vier weken na verzending van
deze uitspraak de gevraagde mvv’s te verlenen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518
(
duizendvijfhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtigingen tot voorlopig verblijf.
2.Besluiten van 25 september 2017 en van 23 juli 2019.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Richtlijn 2013/33/EU.
5.ECLI:NL::RBDHA:2021:10739.
6.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Pagina 8 van het bestreden besluit.
8.Europees Hof van de Rechten van de Mens.
9.Onder meer het arrest van 20 oktober 2005, ECLI:CE:ECHR:2005:1020DEC000887604, het arrest van 26 april 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:0426JUD001635103, en het arrest van 11 juni 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0611JUD005216609.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.Uitspraak van 19 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2321.
12.Paragraaf 7.4 van Werkinstructie 2020/16.
13.Algemene wet bestuursrecht.