ECLI:NL:RBDHA:2022:9455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
NL21.19511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens kennelijk ontbreken procesbelang na vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somalische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelde het beroep op 7 januari 2022, maar eiser en zijn gemachtigden waren niet verschenen. De rechtbank constateerde dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken, wat volgens de rechtspraak impliceert dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang meer was, omdat eiser niet had aangegeven dat hij nog in Nederland verbleef of dat hij contact had met zijn gemachtigde. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19511
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: dhr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening NL21.19512, op 7 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigden zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [1980]. Eiser is in 2007 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze verblijfsvergunning is in 2012 verlengd tot en met oktober 2016. Op 7 oktober 2016 heeft eiser wederom een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, dan wel verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Bij besluit van 21 februari 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en eisers verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot 22 december 2015. Verder heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Het besluit van 21 februari 2018 staat in rechte vast.1 Op 7 september 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 19
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2019, 201810086/1/ V2.
november 2019 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Dit besluit staat in rechte vast.2
2. Op 20 januari 2020 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend en hieraan ten grondslag gelegd dat hij is verwesterd, afvallig is en hem afvalligheid zal worden toegedicht bij terugkeer naar Somalië. Bij besluit van 20 januari 2021 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit besluit staat in rechte vast.3
3. In deze procedure staat eisers asielaanvraag van 23 januari 2021 centraal. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich op 21 januari 2021 definitief heeft afgewend van de Islam en zich heeft bekeerd tot het Christendom.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Bekering tot het christendom.
Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht eisers bekering tot het christendom ongeloofwaardig. Omdat eisers aanvraag een opvolgende aanvraag is, concludeert verweerder dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b. eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Procesbelang
5. Verweerder heeft in de brief van 24 december 2021 te kennen gegeven dat volgens zijn recente informatie eiser met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Daarbij is een printscreen van het elektronische systeem met een MOB-melding van 22 december 2021 overgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser daarom geen procesbelang meer heeft bij de onderhavige procedure.
6. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579) volgt dat als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van uit dient te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. Als hieraan niet wordt voldaan, zal een in een asielprocedure ingesteld beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en zal een hangende dat beroep ingediend verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser niet op de zitting is verschenen. Ook heeft eiser niet op enige wijze aangegeven dat hij nog prijs stelt op de door hem gevraagde
2 Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 6 januari 2020, NL19.28645. 3Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 maart 2021, 202101330/1/ V2.
bescherming. Verder heeft de gemachtigde van eiser in zijn schriftelijke reactie van 7 januari 2022 niet aangegeven dat hij contact met eiser onderhoudt. Ook heeft hij niet vermeld te weten waar eiser zich bevindt of dat hij weet dat eiser nog in Nederland verblijft. Daarbij heeft eisers gemachtigde ook niet aangegeven dat eiser nog prijs stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Eiser noch zijn gemachtigde heeft het standpunt van verweerder in de brief van 24 december 2021 betwist. Derhalve gaat de rechtbank ervan uit dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep, waardoor hij geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling hiervan.
8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 januari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Mr. J.A. Schuman L.L. Hol
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.