ECLI:NL:RBDHA:2022:9451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
FT RK 22/585 t/m 588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een problematische schuldensituatie met verwerping van verweer van schuldeiser

Op 19 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, die zich in een problematische schuldensituatie bevonden, een dwangakkoord hebben aangevraagd. De verzoekers, die een schuldenlast van € 80.634,91 hadden aan 35 schuldeisers, hebben een voorstel gedaan aan hun schuldeisers waarbij een deel van de vorderingen zou worden voldaan en het resterende deel zou worden kwijtgescholden. Van de 35 schuldeisers stemde alleen [verweerster] niet in met het voorstel, wat de verzoekers noopte om de rechtbank te verzoeken het akkoord dwingend op te leggen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoekers toegewezen, onder verwijzing naar de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een dwangakkoord. De rechtbank oordeelde dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze was uitgevoerd door de gemeente Delft en dat het onredelijk was dat [verweerster] weigerde in te stemmen met de aangeboden regeling. De rechtbank heeft de belangen van alle betrokken partijen afgewogen en geconcludeerd dat het voorstel van de verzoekers het maximaal haalbare was, gezien hun financiële situatie en de instemming van de meerderheid van de schuldeisers.

De rechtbank heeft de verzoeken tot het opleggen van een dwangakkoord toegewezen en de verzoeken om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) afgewezen, omdat deze niet langer aan de orde waren. De beslissing is openbaar uitgesproken en biedt een belangrijke precedent voor vergelijkbare zaken in het insolventierecht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/633779 / FT RK 22/585 tot en met FT RK 22/588
vonnis van 19 september 2022
in de zaken van
[verzoeker],
en
[verzoekster]
beiden wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
hierna respectievelijk: [verzoekers],
tegen
[verweerster], vertegenwoordigd door van der Velde van Hal & Peers gerechtsdeurwaarders en incassobureau,
gevestigd te Den Haag,
hierna: [verweerster].
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos.
Waar deze zaak over gaat
[verzoekers] bevinden zich in een problematische schuldensituatie. Zij hebben een voorstel gedaan aan hun schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, hebben [verzoekers] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Die verzoeken worden door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
[verzoekers] hebben de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 80.634,91 aan 35 schuldeisers. Het is [verzoekers] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Delft hebben zij voor het laatst op 24 augustus 2022 een schuldregeling aangeboden (prognoseakkoord). Dit voorstel houdt in dat over een periode van 36 maanden aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering wordt gedaan van 39,32% en aan de gewone schuldeisers een uitkering van 19,66%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Deze percentages zijn gebaseerd op de afloscapaciteit van [verzoekers] op basis van hun inkomen. Dat betekent dat de afloscapaciteit (en daarmee ook de uiteindelijke uitkering aan de schuldeisers) eventueel hoger of lager kan uitvallen.
1.2.
[verweerster] is als enige schuldeiser niet akkoord gegaan met dit voorstel. [verzoekers] hebben een schuld aan [verweerster] van € 1.565,15, dat is 1,94% van de totale schuldenlast.
1.3.
De overige 34 schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.4.
Om tot een oplossing voor hun schulden te komen hebben [verzoekers] op 16 augustus 2022 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats willen zij dat de rechtbank [verweerster] dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank die verzoeken afwijst, willen zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van [verzoekers] zijn behandeld op de zitting van 5 september 2022. Op deze zitting verschenen:
- [verzoekers] ,
- [A], schuldhulpverlener van de gemeente Delft,
2.2.
[verweerster] is opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen. Zij heeft bij monde van mr. Meijroos op 1 september 2022 schriftelijk verweer gevoerd.

3.Standpunten van partijen

3.1.
[verzoekers] stellen dat het onredelijk is dat [verweerster] het aanbod niet aanvaardt. Volgens hen hebben zij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden en kunnen zij niet meer aanbieden dan zij hebben gedaan.
3.2.
[verweerster] stemt niet in met de aangeboden schuldregeling, omdat i) het dossier en de verstrekte informatie haars inziens niet compleet is, met name de vraag of [verzoekers] alsnog door de Belastingdienst worden aangemerkt als gedupeerden in het kader van de Kinderopvangtoeslagaffaire, ii) er nog ten aanzien van [verzoeker] recht bestaat op een transitievergoeding, hetgeen invloed kan hebben op de hoogte van de uitkering aan de schuldeisers en iii) niet duidelijk is of vorderingen van schuldeisers zijn verjaard.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank wijst de verzoeken van [verzoekers] om een dwangakkoord op te leggen toe. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat een schuldeiser weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente Delft. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, zoals de wettelijke schuldsanering of de buitengerechtelijke schuldregeling op basis van een prognoseakkoord, waarbij mensen met schulden zich drie jaar lang maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
[verzoekers] hebben het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.6.
Het voorstel dat [verzoekers] aan hun schuldeisers hebben gedaan is het maximaal haalbare. Een beter voorstel is niet mogelijk. [Verzoeker] heeft een contract voor 36 uur per week (beroepsbegeleidende leerweg-opleiding). [Verzoekster] is werkzaam in de zorg en heeft een contract voor 24 uur per week. In werkelijkheid werkt [verzoekster] veel meer betaalde uren per week voor haar werkgever, ondanks de chronische medische klachten die zij heeft.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
4.7.
De meerderheid van de schuldeisers, die samen ruim 98% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, heeft ingestemd met de aangeboden schuldregeling. De belangen van deze schuldeisers wegen, vanwege de gezamenlijke omvang, zwaarder dan dat van [verweerster] .
4.8.
Uit de bij de verzoekschriften gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord voor alle schuldeisers tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. Toepassing van de WSNP leidt tot hoge kosten, doordat de vergoeding van de bewindvoerder uit het gespaarde saldo wordt voldaan. Hierdoor blijft een lagere uitkering voor de schuldeisers over. In de aangeboden schuldregeling houdt de gemeente Delft gedurende de looptijd toezicht op de inkomsten en uitgaven van [verzoekers] , zodat gewaarborgd is dat het maximaal haalbare bedrag zal worden uitgekeerd aan de schuldeisers. Van het bedrag dat [verzoekers] sparen, worden de kosten voor schuldbemiddeling afgetrokken. De kosten voor schuldbemiddeling zijn minder hoog dan die van een bewindvoerder in een WSNP traject.
Argumenten van [verweerster]
4.9.
[verweerster] heeft voor haar weigering als eerste argument aangevoerd dat de Belastingdienst weliswaar een verzoek van [verzoekers] om te worden aangemerkt als gedupeerden in het kader van de Kinderopvangtoeslag-affaire heeft afgewezen, maar dat [verzoekers] naar eigen zeggen daartegen bezwaar hebben ingediend en dat dit bezwaar volgens hen nog loopt. De rechtbank benadrukt dat de compensatieregeling in het kader van de Kinderopvangtoeslag-affaire ook van kracht is als gedupeerden in een WSNP-regeling of een minnelijke schuldregeling zitten. Onder verwijzing naar r.o. 4.8. houdt het toezicht van de gemeente Delft gedurende de looptijd van het minnelijk traject en het feit dat een prognoseakkoord is aangeboden dan ook in dat indien [verzoekers] alsnog worden aangemerkt als gedupeerden, eventuele betalingen van de Belastingdienst, voor zover deze volgens de compensatieregeling ten goede dienen te komen van schuldeisers, daadwerkelijk van schuldeisers ten goede komen.
Ten aanzien van het tweede argument van [verweerster] dat nog recht bestaat op een transitievergoeding en dat dit van invloed is op de hoogte van het aangeboden percentage oordeelt de rechtbank dat, als al sprake is van het recht op een dergelijke transitievergoeding, deze naar schatting in totaal slechts circa € 300,- zal bedragen (1/6 van een gemiddeld netto maandsalaris ad € 1.800,- exclusief bonussen) hetgeen betekent dat daarvan aan [verweerster] circa € 5,50 zou kunnen worden uitgekeerd. Los van het feit dat dit bedrag zeer gering is, wordt ook door middel van het prognoseakkoord gewaarborgd dat een dergelijk bedrag, mocht de [verzoeker] hierop inderdaad nog recht hebben, ten goede komt van de schuldeisers.
Tot slot oordeelt de rechtbank met betrekking tot het derde argument van [verweerster] , dat niet duidelijk is of vorderingen van schuldeisers al dan niet zijn verjaard, dat verjaring niet van rechtswege werkt (zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag 15 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7545) en dat [verzoekers] desgevraagd hebben verklaard dat zij zich jegens geen van hun schuldeisers op mogelijke verjaring hebben beroepen en dat zij daar ook niet toe gehouden zijn. Dat betekent dat alle verbintenissen in de opgegeven schuldenlast rechtens nog steeds afdwingbaar zijn en dat de hoogte van de schuldenlast met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld.
De WSNP-verzoeken zijn niet langer aan de orde
4.10.
Omdat de verzoeken tot het opleggen van een dwangakkoord worden toegewezen, hebben [verzoekers] geen belang meer bij hun verzoeken om te worden toegelaten tot de WSNP. Die verzoeken worden daarom afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [verweerster] in te stemmen met de onder 1.1 bedoelde schuldregeling;
- wijst de verzoeken tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is een beslissing van mr. J.R. Hagendoorn, rechter, in samenwerking met C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.