ECLI:NL:RBDHA:2022:939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
C/09/595728 / HA ZA 20-656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullend vonnis in collectieve actie met beslissingen over toepassing artikel 1018f en 1018g Rv

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een aanvullend vonnis in een collectieve actie. De eisers, bestaande uit de Stichting Defence for Children International Nederland en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, hebben een verzoek ingediend om aanvulling van een eerder tussenvonnis van 26 januari 2022. Dit verzoek is gedaan op basis van de artikelen 1018f en 1018g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft vastgesteld dat in het tussenvonnis niet alle noodzakelijke beslissingen zijn genomen en heeft het verzoek van de eisers opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 32 Rv.

De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de Staat, Dunea N.V. en PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland geen bezwaar hebben tegen het verzoek van NJCM met betrekking tot artikel 1018f Rv. De rechtbank heeft een termijn voor het indienen van een opt-out verklaring vastgesteld tot 1 april 2022. Tevens is er een tekst voorgesteld voor de mededeling aan belanghebbenden, waarin wordt uitgelegd wat de procedure inhoudt en wat de gevolgen zijn voor minderjarige kinderen in Nederland.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende redenen zijn om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het tussenvonnis van 26 januari 2022. Het verzoek van Dunea om dit hoger beroep open te stellen is afgewezen. De rechtbank heeft de griffier opgedragen om aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/595728 / HA ZA 20-656
Aanvullend vonnis van 9 februari 2022
in de zaak van

1.STICHTING DEFENCE FOR CHILDREN INTERNATIONAL

NEDERLAND,
2.
NEDERLANDS JURISTEN COMITÉ VOOR DE MENSENRECHTEN,
beide te Leiden,
eiseressen,
advocaat mr. D. Horeman te Amsterdam,
tegen
1.
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van infrastructuur en Waterstaat)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. K. Teuben te Den Haag,
2.
DUNEA N.V.te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. M.W.F. Oosterhuis te Rotterdam,
3.
N.V. PWN WATERLEIDINGBEDRIJF NOORD-HOLLANDte Velserbroek, gemeente Velzen,
gedaagde,
advocaat mr. P.L.G. Haccou te Arnhem.
Partijen zullen hierna ‘Defence For Children’, ‘NJCM’, ‘de Staat’, ‘Dunea’ en ‘PWN’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 januari 2022;
  • de brief van mr. Horeman van 1 februari 2022;
  • het e-mailbericht van mr. Teuben van 4 februari 2022;
  • het e-mailbericht van mr. M. Bosselaar van 4 februari 2022;
  • het e-mailbericht van mr. P.L.G. Haccou van 4 februari 2022.
De overwegingen
Artikelen 1018f en 1018g Rv
1.2.
Bij brief van 1 februari 2022 heeft NJCM zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank in het tussenvonnis van 26 januari 2022 niet alle in de artikelen 1018f en 1018g Rv voorgeschreven beslissingen heeft genomen. NJCM heeft verzocht om aanvulling van het tussenvonnis, wat de rechtbank heeft opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 32 Rv.
1.3.
De Staat, Dunea en PWN hebben op dit verzoek gereageerd bij e-mailberichten van 4 februari 2002.
Artikel 1018f Rv
1.4.
De Staat, Dunea en PWN hebben geen bezwaar tegen het verzoek van NJCM met betrekking tot artikel 1018f Rv. De rechtbank constateert met NJCM dat nog niet is beslist op welke wijze en binnen welke termijn een zogenoemde opt-out verklaring kan worden uitgebracht, welke beslissingen NJCM nodig heeft voor haar mededeling en aankondiging als bedoeld in artikel 1018f lid 3 Rv. Voor deze mededeling en aankondiging heeft NJCM een tekst voorgesteld.
1.5.
De rechtbank constateert dat in de voorgestelde tekst niet de in artikel 1018f lid 3 Rv voorgeschreven melding is opgenomen dat belanghebbenden die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben kunnen verklaren dat zij ermee instemmen dat hun belangen in deze procedure worden behartigd (opt-in verklaring). Daarvoor ziet de rechtbank in dit geval ook geen aanleiding omdat de zaak gaat over minderjarigen in Nederland.
1.6.
De rechtbank kan zich in de door NJCM voorgestelde tekst vinden, met inachtneming van het volgende. Gelet op de stand van de procedure acht de rechtbank een termijn voor de opt-out verklaring tot 1 april 2022 passend. Daarnaast is van belang dat in de tekst wordt opgenomen dat de opt-out verklaring wordt gericht aan de griffie van Team handel van de rechtbank Den Haag, met vermelding van het zaak/rolnummer. Dit betekent dat de tekst als volgt komt te luiden:
"Waarom is deze procedure voor u of uw kind(eren) van belang?
De uitspraak van de rechter heeft bindende kracht voor alle op dat moment minderjarige kinderen in Nederland.
Niets doen is meedoen
U hoeft niets te doen. Wij voeren de procedure. Als de rechter ons gelijk geeft dan geldt dat ook voor uw kind(eren)!
Niet meedoen
Er is ook een risico. Als de rechter ons geen gelijk geeft, dan geldt dat ook voor uw kind(eren). Dit zou kunnen betekenen dat uw kinderen in de toekomst niet altijd meer zelf in een procedure op grond van kinder- en mensenrechten aansluiting van water kunnen vragen aan de rechter.
U kunt tot 1 april 2022 ervoor kiezen om de rechtbank namens uw kind te laten weten dat u niet wil dat de uitkomst van deze zaak op uw kind van toepassing zal zijn. Dat is gunstig voor u wanneer wij geen gelijk krijgen van de rechter. U kunt dan namelijk namens uw kind zelf naar de rechter stappen indien waterafsluiting dreigt of inmiddels heeft plaatsgevonden. Als u niet mee wil doen, moet u dit schriftelijk laten weten aan de griffie van Team handel van de rechtbank Den Haag, Prins Clauslaan 60, 2595 AJ Den Haag of Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, onder vermelding van zaak/rolnummer C/09/595728 / HA ZA 20-656.”
Artikel 1018g Rv
1.7.
NJCM heeft er ook nog op gewezen dat de rechtbank nog geen termijn heeft bepaald voor het beproeven van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1018g Rv. Volgens NJCM is het niet nodig om die termijn te stellen, omdat zij verwacht dat De Staat, Dunea en PWN niet bereid zullen zijn om een overeenkomst te beproeven. In hun reactie hebben De Staat en PWN bevestigd dat het stellen van een termijn (nu) niet nodig is. Dunea heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank ziet gelet op deze omstandigheden evenmin aanleiding om artikel 1018g Rv in deze zaak nu toe te passen.
Openstelling hoger beroep tegen tussenvonnis?
1.8.
In haar reactie op het verzoek van NJCM heeft Dunea zich op het standpunt gesteld dat in het tussenvonnis van 26 januari 2022 nog niet is beslist op het verzoek van Dunea om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen dit tussenvonnis voor zover daarin is beslist dat Defence For Children en NJCM en hun vorderingen jegens Dunea de toets aan artikel 1018c lid 5 Rv doorstaan. Inderdaad is daarop in het tussenvonnis niet (expliciet) beslist. Ter aanvulling overweegt de rechtbank hierover het volgende.
1.9.
In artikel 337 Rv is bepaald dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts tegelijk kan worden ingesteld met dat van het eindvonnis, behoudens het in dit verband niet relevante geval dat in het tussenvonnis een voorlopige voorziening is getroffen.
1.10.
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende zwaarwegende redenen bestaan om van de hoofdregel af te wijken door tussentijds hoger beroep van het tussenvonnis van 26 januari 2022 open te stellen. Het verzoek wordt dus niet ingewilligd.
1.11.
De rechtbank draagt de griffier op van dit vonnis aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen.
1.12.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
bepaalt dat aan dictum van het tussen Defence For Children, NJCM, de Staat, Dunea en PWN gewezen vonnis van 26 januari 2022 het volgende wordt toegevoegd:
- bepaalt dat NJCM op de hiervoor onder 1.6 weergegeven wijze belanghebbenden in de gelegenheid zal stellen een op-out verklaring uit te brengen;
- wijst het verzoek van Dunea tot het openstellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis van 26 januari 2022 af;
2.2.
bepaalt dat deze aanvulling onder de vermelding van de datum 9 februari 2022 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 26 januari 2022;
2.3.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 26 januari 2022 na ontvangst van dit aanvullende vonnis aan de griffie van de rechtbank te retourneren;
2.4.
draagt de griffier op van dit vonnis aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, mr. M.A. van de Laarschot en mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1554