In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een aanvullend vonnis in een collectieve actie. De eisers, bestaande uit de Stichting Defence for Children International Nederland en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, hebben een verzoek ingediend om aanvulling van een eerder tussenvonnis van 26 januari 2022. Dit verzoek is gedaan op basis van de artikelen 1018f en 1018g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft vastgesteld dat in het tussenvonnis niet alle noodzakelijke beslissingen zijn genomen en heeft het verzoek van de eisers opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 32 Rv.
De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de Staat, Dunea N.V. en PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland geen bezwaar hebben tegen het verzoek van NJCM met betrekking tot artikel 1018f Rv. De rechtbank heeft een termijn voor het indienen van een opt-out verklaring vastgesteld tot 1 april 2022. Tevens is er een tekst voorgesteld voor de mededeling aan belanghebbenden, waarin wordt uitgelegd wat de procedure inhoudt en wat de gevolgen zijn voor minderjarige kinderen in Nederland.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende redenen zijn om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het tussenvonnis van 26 januari 2022. Het verzoek van Dunea om dit hoger beroep open te stellen is afgewezen. De rechtbank heeft de griffier opgedragen om aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.